Preview: De sleutel tot Sion

De steutel tot Sion

Mei 1948. Over enkele dagen zal de staat Israël worden uitgeroepen. De Britse troepen maken zich op om te vertrekken. Vijf Arabische staten hebben aangekondigd Palestina binnen te vallen zodra de Engelsen het gezag hebben overgedragen. De Joodse leiders proberen met diplomatie een vreedzame oplossing te vinden, maar zonder succes.

David en Ellie Meyer zijn gestrand in Europa en proberen uit handen van de autoriteiten te blijven. Een Amerikaanse journalist weet hun spoor echter steeds weer te volgen en brengt hen in het nauw. De tijd begint te dringen: David is de enige die de Joodse piloten kan trainen en kan omvormen tot een heuse luchtmacht. En zonder een luchtmacht is de staat Israël kansloos…


Deel 1

De heksenketel

‘De wijze man in de storm bidt tot God; niet dat Hij hem voor gevaar bewaart, maar van angst bevrijdt.’ 

- Ralph W. Emerson


1

De liefdadigheid van Joden

‘U hebt het te gemakkelijk opgegeven.’ Gerhardt strekte zijn gewonde been uit op het kleine krukje.

Hadj Amin dacht zorgvuldig over zijn woorden na. ‘Het zijn niet de Joden die ons in Palestina verslaan, maar onze Arabische broeders. Als zij ons maar wapens zouden geven, zou Palestina voor mij voor het oppakken liggen.’

‘Ze denken dat ze ons niet nodig hebben.’ Gerhardts gezicht stond hard. ‘Ze denken dat ze ons niet nodig zullen hebben.’

Hadj Amin tuurde uit het hoge boograam naar beneden, naar de straten van Damascus. Daar beneden ging een kameeldrijver met zwaar bepakte kamelen voorbij. ‘We zijn nog niet ver van onze oorsprong verwijderd,’ zei hij verbitterd. ‘Wij, Arabieren, zijn nog steeds stammen van sjeiks en stamhoofden die klaarstaan om elkaar de keel af te snijden.’

Hij draaide zich weer naar Gerhardt om. ‘Maar ze hebben ons wél nodig. Ze hebben de Palestijnen wél nodig. Wij vormen voor hen het excuus dat ze nodig hebben om te vechten. Een tijdlang zullen ze tegen de Joden vechten en niet tegen elkaar. Maar als de Joden eenmaal zijn verdwenen, zullen ze hun messen op hun buren over de grens richten. Zoals ze hun mes ook tegen mij gebruikt hebben.’

Met zijn zware onderkaak gespannen luisterde Gerhardt naar de woorden van Hadj Amin. ‘Ja. Ze hebben de Arabieren van Palestina nodig. Ze willen dat wij zwak en niet sterk zijn. Maar we zijn nog wel sterk! Met wat geld zou ik –’

‘Geld!’ Hadj Amin lachte een holle lach. ‘Ze hebben ons een fractie gegeven van wat ze hadden beloofd. Als ze ons van moderne wapens voorzien, zullen we volgens hen hoe dan ook in de strijd het onderspit delven, en dan zullen de Joden alles wat zij gegeven hebben inpikken. Nee, van hen hebben we niets meer te verwachten,’ besloot hij boos.

‘Maar u bent een rijk man, Hadj Amin.’

‘Ik heb genoeg om de tijd die me nog rest in enige welstand te leven.’

‘In ballingschap. Terwijl u heerser over Palestina zou kunnen zijn.’

‘Ze hebben het gezegd. De dood van Ram Kadar heeft een eind aan alle hoop gemaakt.’

‘Hij was slechts een mens. Nu hebben we een martelaar...’ Hij kneep zijn ogen samen. ‘Zoals u ook van mij een martelaar van de Djihad zou hebben gemaakt.’

Hadj Amin reageerde niet. Hij trok zijn wenkbrauwen iets omhoog. ‘Misschien worden we allemaal wel martelaren en dan zal er niemand meer over zijn om een geweer vast te houden.’

Gerhardt stak met een agressief gebaar zijn kin naar voren. ‘U hebt niet gezien hoe mijn mannen mij volgen. Toen ze het ziekenhuiskonvooi aanvielen –’

‘Dat was een domme daad. In de ogen van de wereld zijn wij nu barbaren.’

‘We zijn ook barbaren, Hadj. Waarom zouden we nog langer doen alsof? Jood en Arabier – we zijn allemaal hetzelfde.’ Er verscheen iets van een glimlach op Gerhardts gezicht. ‘Maar dat doet er allemaal niet meer toe,’ ging hij verder. ‘Dus Kadar is dood. In onze mannen is de hartstocht opgewekt.’

‘Hun vrouwen en kinderen vluchten naar de grenzen, en onze dorpen zijn leeg.’

‘We hebben nog een maand, Hadj Amin. Laat de burgers maar wegvluchten! Dan zijn ze tenminste uit de weg!’

‘De Joodse burgers vluchten niet.’

‘Laat die dan maar blijven en sterven!’

Hadj Amin drukte zijn vingertoppen tegen elkaar. Hij haalde eens diep adem. Misschien was er hoop in de woorden van de waanzinnige die voor hem zat. Misschien was er, vóór de Britten vertrokken en de omringende Arabische landen een inval deden, nog één kans op de overwinning. ‘Wat is je plan dan?’ vroeg hij zachtjes.

‘Met vijftienduizend pond kan ik alles wat we nodig hebben hier, in Damascus zelf, kopen. De soeks zitten er vol mee. En met hetgeen we al hebben –’

‘Wat we al hebben is oud en –’

‘Wij zijn wel honderd keer zo goed uitgerust als de zionisten.’ Gerhardt kreeg een kleur van opwinding. ‘Onze vrijwilligers brengen hun eigen wapens en munitie mee. We hebben een maand om de Joden uit te hongeren. Ze te terroriseren. Wie zal het wagen de hand op Jeruzalem te leggen als wij de stad onder controle hebben wanneer de Britten vertrekken? Jeruzalem is Palestina. In de Oude Stad staan de heilige plaatsen inmiddels praktisch op instorten. We moeten aanvallen! Aanvallen en nog eens aanvallen!’

‘En zullen onze mannen je volgen?’

‘Dat hebben ze al bewezen. Egypte, Syrië en Transjordanië zullen met hun legers pas durven binnenvallen als de Engelsen vertrokken zijn. En tegen die tijd zullen de zionisten en het Joods Bureau om vrede smeken. De mensen zijn nu de paniek nabij. Anderen zien de overval op het ziekenhuiskonvooi misschien als barbaars. Maar u en ik weten allebei wat een geluk het voor ons was.’

Hadj Amin gaf een klein hoofdknikje. ‘Misschien. Ja. Dit zal de Joden ongetwijfeld de schrik om het hart doen slaan. Zoals Deir Yassin onze mensen angst aangejaagd heeft.’

‘Wraak en vergelding zullen de strijders van Palestina verenigen.

Met vijftienduizend pond kan ik heel Joods Jeruzalem en daarna Tel Aviv platleggen. Hier, in de soeks van Damascus, kan ik huursoldaten aannemen die aan onze kant zullen vechten. Wanneer de Britten dan eindelijk vertrekken, zullen onze broederlanden een sterke, soevereine staat in Palestina aantreffen. En u zult aan het hoofd daarvan staan.’

Een zweem van een glimlach verscheen op Hadj Amins gezicht. ‘Ik zie dat we elkaar nodig hebben, Gerhardt.’

‘Degenen die Kadar te hulp kwamen, zullen mij te hulp komen zoals ze ook in Bab el Wad hebben gedaan. En ze zullen u dienen zoals ze mij dienen.’

Het was vroeg in de morgen. Gekleed in hetzelfde lange, zwarte kleed dat ze de eerste keer had gedragen, stond Sarai bij het keukenraam. Zwijgend keek ze naar het oosten.

‘Mijn mensen zijn nu aan het bidden,’ zei ze ten slotte. ‘De muezzin* heeft hen opgeroepen tot gebed, en nu zijn ze overal aan het bidden.’

Rachel vroeg niet waarom Sarai niet ook bad. Ze begreep de boosheid en verbittering in de jonge vrouw. Ze schonk zichzelf een kop slappe koffie in die ze al voor de derde dag van hetzelfde koffiedik had gezet. ‘Sarai, je hebt helemaal geen kleren bij je –’

Het meisje keek haar met geamuseerde laatdunkendheid aan. ‘Ik had geen kleren nodig toen ik daar vastgebonden was.’

Rachel roerde nadenkend in haar koffie. ‘Ik heb boven een paar dingen. Die geef ik je graag als je –’

Sarai ging trots rechtop staan. ‘Ik kom uit het huis van Hoesseini. Ik ben een dochter van de Profeet, een islamitische. Ik stam af van de eerste kaliefen die Jeruzalem veroverd hebben. Nee, ik zal geen kleren van westerse vrouwen dragen. Beslist niet. Zelfs nu ik levend dood ben, zal ik nog niet zulke kleren aantrekken.’

Rachel bleef haar even aankijken. Moshe stond in de deuropening en luisterde naar Sarais reprimande. Weinig op zijn gemak schraapte hij zijn keel en pakte toen lawaaiig de koffiepot van de kachel.

‘Ik begrijp het,’ zei Rachel vriendelijk, zonder enige wrevel. ‘Voor mij zijn al die moderne dingen ook vreemd. De wereld verandert zo snel.’

‘Wij veranderen niet,’ zei Sarai. ‘En dus moeten we lijden, zoals de Profeet heeft voorzegd.’

Moshe had nog steeds niets gezegd, maar Rachel bespeurde de spanning die hij voelde bij de onthulling van het meisje. Het Huis van Hoesseini!

‘Moshe’ – Rachel draaide zich naar hem om alsof ze het dreigement in Sarais stem niet had gehoord – ‘denk je dat we ergens iets geschikts kunnen vinden dat Sarai wel zou kunnen dragen?’

‘Dat is niet zo eenvoudig.’ Moshes stem klonk hard, met een zweem van sarcasme dat absoluut niet karakteristiek voor hem was. Hij was er zeker van dat de vreemde elke gift zo in hun gezicht zou teruggooien. ‘De grenzen tussen de Arabische wijken en de Joodse wijk zijn afgesloten.’

‘Ik was een Hoesseini,’ zei Sarai trots. ‘Hoesseini’s nemen geen liefdadigheid van Joden aan!’ En met die woorden liep ze weg. Er bleef een zwaar, drukkend gevoel, een gevoel van hulpeloosheid hangen.

Moshe keek boos naar de deur en nam toen zonder nadenken een slok van zijn gloeiendhete koffie. ‘We hadden haar niet hierheen moeten brengen,’ sputterde hij terwijl hij met de rug van zijn hand langs zijn mond veegde. ‘Het was een vergissing. Ze haat ons.’

‘Ik heb medelijden met haar,’ zei Rachel langzaam. ‘Ze is zo alleen. En bang. We moeten haar tijd gunnen.’

‘Misschien wil ze niet eens dat we haar helpen. Je hoorde hoe ze je aanbod ontving. Ik houd niet van de manier waarop ze tegen je sprak.’

Rachel legde een hand op zijn arm en keek geamuseerd naar hem op. ‘Ik heb wel erger gehoord, Moshe – van mijn eigen volk nog wel. Ik overleef het heus wel, hoor.’

‘Maar niemand zou in mijn bijzijn zo tegen je praten.’ Hij keek Rachel scherp aan. De klank van zijn stem verried hoe boos hij was.

‘Moshe, je moet dit aan mij overlaten. Jij bent een man. Jij kunt niet begrijpen wat zij voelt.’

‘Dat mag zo zijn,’ snauwde hij. ‘Maar ze is een Hoesseini! Zelfs een man begrijpt wat dat betekent!’

‘Moshe,’ verbeterde Rachel hem. ‘Je hebt niet gehoord wat het arme kind zei.’

‘Ik hoor Hoesseini. Dat is genoeg.’ Hij sloeg zijn armen over elkaar en leunde bezorgd peinzend achterover.

‘Ze zei dat ze een Hoesseini was – voordat ze onteerd werd. Nu is ze dakloos en heeft ze geen familie meer.’

‘Maar nog wel zoveel trots dat ze jouw vriendelijkheid afwijst.’

‘Moshe, wat mankeert je? Ik heb je nog nooit zo meegemaakt! Toen je dat arme, jonge meisje naar het Hadassah bracht –’

‘Toen wist ik nog niet wat ik nu weet. Ik wist niet dat ze mee naar dit huis zou gaan. En ik wist niet dat ze een – een Hoesseini was! Ze is onze vijand, Rachel!’

‘Ze is een jong meisje dat ellendig behandeld is en geen plek heeft waar ze naar toe kan, geen mens bij wie ze terechtkan!’ Rachels ogen schoten vuur. ‘Houd je beledigingen voor je, Moshe. Ze is bang, en daarom slaat ze terug.’

‘En wie zegt dat ze niet zal terugslaan op de manier die de Hoesseini’s faam heeft bezorgd? Zij beschouwen haar misschien als dood, maar ze is nog steeds springlevend, en een en al haatgevoelens voor ons.’

‘En leert onze Messias niet dat wij degenen die ons haten moeten liefhebben, dat wij voor onze vijanden moeten zorgen zoals we voor Hem zouden zorgen?’

Moshe keek Rachel met open mond aan, overdonderd door haar strijdvaardigheid die hij nog niet eerder had meegemaakt. Hij aarzelde. Hij wist dat Rachel gelijk had, maar wilde dat niet toegeven.

‘Rachel, het meisje is een Arabische. Wij vechten tegen haar volk om ons eigen land te redden! Het is háár volk dat Howard heeft gedood, Rachel –’ Hij hield op, verbaasd om de heftigheid van zijn woorden.

‘Ik weet heus wel wie ze is, Moshe. En nog niet zolang geleden dacht ik zelf nog dat ik de Arabieren nooit zou kunnen vergeven om wat ze ons hebben aangedaan – ons, Howard en de anderen in het Hadassah-konvooi. Maar Howards laatste woorden tegen mij waren: “Rachel, je mag niemand haten.” Ik kan niet van Howard – of van God – houden en dan dit arme kind dat onze hulp zo verschrikkelijk hard nodig heeft de rug toekeren.’

‘Zelfs als ze onze hulp afwijst?’

‘Er staat nergens geschreven dat zij mij op haar beurt moet liefhebben, er staat alleen maar dat ìk dat moet doen.’

Moshe keek zijn vrouw aan, verbaasd om de oprechtheid en kracht in haar woorden. ‘Je hebt hier heel serieus over nagedacht, hè Rachel?’

‘Ik kan geen verklaring geven voor de verandering die in mijn hart heeft plaatsgevonden, Moshe.’ Rachel zweeg even en keek hem diep in de ogen. ‘Misschien hebben Howards laatste woorden doel getroffen. Misschien zie ik één doodsbenauwd Arabisch meisje in een ander licht dan waarin ik onze vijanden zag. Maar als ik haar haat om wat ze is, ben ik geen haar beter dan de mannen die mij gemarteld hebben, dat weet ik wel.’

Ze schoof haar mouw omhoog zodat het vurige litteken op haar onderarm zichtbaar werd. ‘Dit is het merkteken van hun haat, Moshe,’ zei ze zachtjes. ‘Het is ook het merkteken van mijn medelijden. Ik ben met littekens bedekt zoals de Messias ook door littekens bedekt was door degenen die zonder reden haten. En zoals Hij heeft liefgehad, zo moet ik ook liefhebben.’

Moshe wilde verhit antwoord geven, maar zweeg abrupt toen hij zag hoe diep de liefde op haar gezicht ging. Rachel, die zo verschrikkelijk gewond was door de vijanden van hun volk, kon kwaad met goed vergelden, kon haar vroegere verbittering opzij leggen en haar handen uitsteken naar een vijand die haar verachtte.

De tranen sprongen Moshe in de ogen. Het spreken kostte hem moeite en hij moest slikken om het brok in zijn keel weg te krijgen. ‘Het spijt me, Rachel,’ zei hij zachtjes. ‘Die liefde dwingt mij ook, maar mijn haat voor de vijand heeft me ervoor verblind.’

‘Er is een grotere Vijand dan de Arabieren,’ zei Rachel zachtjes. ‘Een Vijand die ons in onze haat gevangen zou willen houden en genoegen schept in de verbittering die ons scheidt.’

‘Ja,’ mompelde Moshe. ‘En hij is de Vijand die we in ons eigen innerlijk moeten verslaan.’

‘Misschien verslaan we hem door liefde,’ kwam Rachel. ‘En misschien kunnen we voor de vrede van Jeruzalem bidden door één gemarteld kind van onze vijand lief te hebben –’

Moshe glimlachte teder. ‘Mijn lieve, liefdevolle vrouwtje,’ zei hij. ‘Ik kan niet beloven dat het gemakkelijk zal zijn. Maar ik zal het proberen. Omwille van jou, van Howard en van Yeshua –’ Hij sloeg zijn armen om Rachel heen, trok haar naar zich toe en kuste haar teder.

‘Goed, Moshe,’ ging Rachel verder toen hij haar weer losliet, ‘nu mag je me helpen om te beslissen wat ik moet doen. Ze heeft alleen die afschuwelijke zwarte jurk om aan te trekken. En Arabische vrouwen dragen zulke prachtige kleren. Ik heb ze in de verte gezien – golvende, handgeborduurde, lange gewaden. Ik moet op de een of andere manier kleren zien te vinden waarin ze zich prettig voelt.’

‘Als uw vijand naakt is, geef haar dan kleren?’ Moshe glimlachte om Rachels vastbeslotenheid.

‘Het lijkt logisch om daar te beginnen.’

‘Hoe zit het met de spullen van de oude Mirjam?’ Hij gebaarde naar de deur van de kamer waar Howards huishoudster had gewoond. ‘Niemand heeft ze aangeraakt sinds ze bij de bomaanval om het leven is gekomen. Dat weet ik bijna zeker.’

‘Maar ze was een oude vrouw –’ Rachel fronste haar voorhoofd.

‘Nou, ze was... gewoon, veronderstel ik.’ Hij glimlachte weemoedig. ‘Maar als ze de leiding had over Howards feestjes – er kwamen altijd mensen uit de States, en dat waren fantastische feesten. Het ene ogenblik keek ik om een hoek de keuken in en dan stond ze boven het fornuis te zweten en tegen de ingehuurde hulp te schreeuwen. En vijf minuten later zag je haar in die prachtige kaftans – ik weet zeker dat ze die zelf maakte en helemaal borduurde. Heel mooi. De vrouwelijke gasten waren in ieder geval altijd onder de indruk.’

‘Dacht je dat het goed zou zijn?’ vroeg Rachel, zich bijna schuldig voelend.

‘Is er nog iemand over die er iets om zou geven? De oude Mirjam was christin, een onwrikbare, vurige vrouw,’ lachte hij. ‘Ik weet nog hoe ze Ellie uitschold om de kleren die ze uit Amerika had meegenomen. Ze hingen alleen maar in de kast en er werd niets mee gedaan, weet je. Mirjam zou de eerste zijn geweest om haar kleren voor zo’n goede zaak te geven. Zij zou zich echter niet inbeelden dat de kaftan, hoe prachtig die ook was, het hart van een Hoesseini zou kunnen veroveren.’

‘Ik wilde dat ik haar had gekend,’ zuchtte Rachel spijtig. ‘Het lijkt me een geweldige vrouw.’

‘En formidabel. Dat hing ervan af aan welke kant je stond. Mij heeft ze altijd gemogen, geloof ik, waarschijnlijk omdat ik een beetje bang voor haar was. Ze dirigeerde dit huis gewoon als een Joodse mama. Howard vond het prachtig, en Ellie gaf evenveel terug als ze nam. Dat waren goede tijden.’ Zijn donkerbruine ogen stonden triest. ‘Ik mis ze allemaal.’

Rachel had de deur naar Mirjams kamer al opengedaan, en bewonderde de Spartaanse netheid van de oude vrouw. Het olijfhouten kruis hing nog boven het bed. De ladekast was een beetje stoffig, maar de haarborstel, de kam, het spiegeltje en de veelgelezen bijbel lagen allemaal op een rij.

Langzaam trok Rachel de bovenste la open. Nachtponnen en ondergoed lagen keurig opgevouwen. In de tweede la lagen de kleurloze kleren voor de markt en het werk. Er hing nog een lichte geur van seringen aan. En tot slot sprak een keurig stapeltje kaftans in de derde la van de opgewekte, levendige geest van de oude vrouw die ze had genaaid, en op de felgekleurde stof eeuwenoude patronen van arabesken had geborduurd.

Rachel raakte met haar hand het zachte pastelblauw van het bovenste kleed aan en voelde zich op de een of andere manier verbonden met de oude vrouw. ‘O, wat mooi!’ fluisterde ze. ‘Wat is dat met liefde gedaan, Mirjam.’ Heel even deed ze haar ogen dicht en bad of deze kleren ook in het hart van de gekwelde jonge vrouw die nu bij hen woonde Gods liefde mochten bewerken.

‘En?’ riep Moshe uit de keuken. ‘Wat vind je ervan?’

‘Ze heeft een lusthof geborduurd,’ kwam Rachel vol bewondering teruggelopen. ‘Ze moet kleuren, bloemen en geluk in haar hart gedragen hebben.’

Mirjam zou met liefde haar kleren als geschenk aan Sarai hebben aangeboden, maar een geschenk heeft geen nut als het geweigerd wordt.

‘Ik accepteer geen liefdadigheid.’ Sarai draaide zich abrupt om.

‘Het is geen liefdadigheid.’ Rachel stond met haar armen vol kleren midden in de kamer. ‘Je hebt iets om aan te trekken nodig...’

‘Ik draag wel wat ik aanhad. ’s Avonds was ik het uit. In de warmte is het gauw genoeg droog. Ik neem geen liefdadigheid van Joden aan!’

Peinzend fronste Rachel haar voorhoofd en tuurde naar Sarais rug. ‘Een oude Arabische vrouw heeft al het naaiwerk gedaan. Een oude vrouw die Mirjam heette.’

‘Een christin!’ gooide Sarai eruit. ‘Mirjam is een christelijke naam.’

Een tijdlang bleef het stil. Rachel gaf geen antwoord. Ze voelde diepe teleurstelling. ‘Ze zou zelf deze kleren aan je hebben willen geven, Sarai... ze –’

‘Hebt u haar dan alles over mij verteld?’ Sarais stem klonk spottend.

‘Nee.’ Rachel overwoog of ze haar zou vertellen dat Mirjam bij de bomaanval op hotel Semiramis was omgekomen. ‘Nee, dat heb ik haar niet verteld. Maar zij... ze verloor alles toen hotel Semiramis was vernietigd. Zij weet iets over de pijn die jou geraakt heeft. En ik weet dat ook.’

Rachel legde de stapel kaftans op een stoel en liep de kamer uit. Sarai draaide zich niet om om ernaar te kijken.



>