Preview: Een dochter van Sion

Een dochter van Sion

Januari 1948. De Oude Stad – de Joodse wijk van Jeruzalem – is volledig van de buitenwereld afgesloten. Niemand mag erin of eruit. De Joden in de Oude Stad raken ontmoedigd. Ze hebben dringend voedsel nodig, wapens om zich te verdedigen – en een leider.

Rachel Lubetkin heeft in Palestina haar grootvader en haar broer teruggevonden. Nu vecht ze in de Oude Stad aan de zijde van haar landgenoten. Langzamerhand leert ze weer leven en liefhebben. Haar afschuwelijke verleden achtervolgt haar echter nog steeds en dreigt haar te verpletteren. Ondertussen probeert Moshe Sachar, Rachels geliefde, haar te bereiken. Er moet een oude, ondergrondse tunnel bestaan die hem in de Oude Stad kan brengen. Maar of die tunnel begaanbaar is…


Deel 1

Tikvah en Rachel

‘Mijn ziel rijst uit mij op om naar dat ene beeld van je dat ik zie toe te vliegen. Hoe kan ik zonder je leven? Dat kan ik niet.’
‘Toen de Heer de gevangenen van Sion deed wederkeren, waren wij als degenen die dromen...’

- Psalm 126:1



1

Rachels thuis

Gerhardt struikelde bijna over het slapende lichaam van de muezzin. Hij tuurde in het duister en greep de oude man bij de kraag van zijn overhemd beet. ‘Hé, word eens wakker, ouwe!’ Hij trok hem overeind. ‘Wat heb je voor nieuws? Heb je haar gezien?’

De oude muezzin knipperde met zijn ogen en stamelde van angst omdat Gerhardt hem zo hard overeind had getrokken. ‘Mijnh-h-hoogstgeëerde –’

‘Alleen het nieuws!’ Gerhardt schudde hem stevig door elkaar. ‘Heb je haar gevonden? Heb je haar gezien?’

‘Ja, meest verheven –’

‘Waar? Waar is ze?’ snauwde hij.

De oude muezzin frommelde in zijn jaszak naar het stukje papier en stak het Gerhardt toe. Gerhardt griste het uit zijn handen en liet de man los. Hij rende de kamer in en trok aan het koordje bij het elektrische peertje. Geobsedeerd door de gedachte dat de vrouw in leven was en in de buurt, bestudeerde hij het gekrabbel. Buiten voor de deur zat de oude man te beven als een rietje.

‘Wat zijn dat voor hanenpoten?’ schreeuwde Gerhardt.

‘Ik-ik kan u vertellen waar u de vrouw kunt vinden. Deze vijand van Allah en de moefti. Deze ongelovige hond.’

‘En dat is maar goed ook!’ Gerhardt greep hem van achteren bij zijn mantel beet en sleepte hem half de trappen af de straat op. Kooplieden waren nog steeds bezig hun waar aan de man te brengen, en de bedrijvigheid in de soeks was, nu het avond was, nauwelijks minder dan overdag.

Dus ze is geen geest, maar vlees en bloed, dacht Gerhardt. En Allah zelf zal haar in mijn handen uitleveren, zodat er recht kan worden gedaan. Ze zal me niet meer achtervolgen en kwellen en beschuldigen.

Tegen de tijd dat ze bij de hoge minaret waren aangekomen, was de oude muezzin uitgeput. ‘Ik kan de trappen niet meer op,’ zei hij hijgend tegen Gerhardt. ‘Dat wordt mijn dood.’

‘Als je niet naar boven gaat, wordt het zeker je dood.’ Gerhardt duwde hem naar de lange wenteltrap toe en gaf hem een ruwe zet, zodat hij tegen de traptreden viel.

De oude man schreeuwde het uit en toen hij naar zijn weldoener keek, sloeg de angst hem om het hart. De ogen van Gerhardt zijn de ogen van een duivel, dacht hij, terwijl hij vóór de dienaar van de moefti uit omhoog klauterde.

Hij hield de veldkijker voor zijn ogen en vond het donkere huis waar hij nog maar een paar uur geleden de vrouw had gezien. ‘Daar is het, hooggeëerde heer,’ zei de oude man. ‘De vrouw kwam het trapje uit het souterrain op.’

Gerhardt glimlachte en leek zich ogenblikkelijk te ontspannen. ‘Je hebt goed werk verricht, oude. Je hebt goed werk voor mij en voor onze meester, de moefti, gedaan. Je beloning zal groot zijn.’ Hij drukte een goudstuk in de verweerde handpalm.

‘Hooggeëerde heer!’ riep de oude man uit terwijl hij een lucifer aanstak om zijn schat te bekijken. ‘Moge Allah al uw wensen vervullen vanwege uw goedgevigheid.’

‘Ik heb slechts één wens, oude, en die wordt binnenkort vervuld.’


Leah stond voor de kaarsen. Ze had een witte, zijden sjaal met een blauwe rand over haar hoofd. Het zachte schijnsel verlichtte haar gezicht, toen ze heel even haar armen om de kaarsen heen hield in een gebaar dat de warmte van de kaarsvlammetjes naar haar hart toe scheen te trekken.

Rachel hield haar ogen niet van Leah af, toen Leah zachtjes begon te bidden:

O, God van uw volk Israël,
U bent heilig
En U hebt de sabbat en het volk van Israël geheiligd.
U hebt ons opgedragen om de sabbat met licht te vereren,
Met vreugde,
en met vrede,
Om als een koning en koningin liefde aan elkaar te geven,
Om als een bruid en haar bruidegom –’

Leahs ogen bleven vol liefde op Shimon rusten, die haar een knipoog teruggaf.

Dus hebben we deze twee kaarsen aangestoken uit liefde voor uw dochter
De sabbatdag.
Almachtige God,
Geef mij en degenen van wie ik houd een kans om tot rust te komen op
deze Sabbatdag.
Moge het licht van de kaarsen
de geest van boosheid
de geest van het kwaad
onder ons verdrijven.
Zend Uw zegeningen naar mijn kinderen –’

Leah voelde aan haar buik en glimlachte. ‘O, hij schopte!’ zei ze verrast. Toen ging ze verder. ‘Het spijt me, Heer... waar was ik ook alweer? O ja...’ Ze kreeg een kleur van verlegenheid, zag Rachel.

Zend Uw zegeningen naar mijn kinderen
Dat zij mogen wandelen in de wegen van
Uw Thora, Uw licht.
Dat U voor eeuwig hun en
Mijn God mag zijn, O Heer,
Mijn Schepper en Mijn Verlosser.
Amen.

‘Amen!’ baste Ehud en iedereen zei het hem na, terwijl Leah bij de tafel ging zitten.

‘Een prachtige tehinna, Leah,’ zei Rachel.

‘Een goed voorteken, hè?’ straalde Shimon. ‘Mijn zoon schopte toen je om Gods zegeningen bad.’

‘Of je dochter...’ berispte Leah.

‘Wat dan ook!’ Ehud hief zijn wijnglas. ‘Een toost op de nieuwe baby, wat het ook mag worden. Moge hij bij zijn geboorte vrede en blijdschap en de liefde van een gelukkige vader en moeder aantreffen! L’Chaim! Op het leven!’

De glazen klonken tegen elkaar en Shimon dronk vrolijk en opgewekt van zijn wijn. ‘Een goede toost! De toost van een rechtschapen man!’ Hij hief zijn glas weer. ‘En nu wil ik mijn vriend een gelukkige sabbat toedrinken. Moge de zegen van de Eeuwige op Ehud rusten. Moge hij in veiligheid wonen en misschien nog eens een keer op een rustig schip in een kalme zee varen! Amen.’

Rachel nipte aan haar wijn en zocht snel in haar gedachten naar een zegen voor Shimon en Leah. ‘Een toost voor mijn gastheer en gastvrouw voor deze sabbat!’ Ze schoof haar glas naar het midden van de tafel. ‘Dat dit huis altijd met vreugde en blijdschap en het geluid van veel kinderen gevuld moge zijn! L’Chaim! Op het leven!’

‘Mijn beurt!’ riep Leah en ze hief haar glas. ‘Dit is gemakkelijk, hè? Ik hef mijn glas en vraag een zegen voor Rachel Lubetkin. Dat haar hart vrede en geluk hier bij haar eigen mensen mag vinden. En dat God haar een goede, sterke man zal geven en een heleboel kleine zegeningen die aan haar rokken trekken en haar gezegende noemen!’    

‘Amen!’ riep Ehud. ‘En ik weet precies de man voor haar!’

Rachels hand trilde een beetje, terwijl ze van haar wijn nipte.

‘Ken je die man?’ riep Leah. ‘Maar daar heb je me niets van verteld, Rachel.’

‘Misschien weet Ehud meer dan ikzelf.’ Rachel probeerde te lachen terwijl ze de soeplepel in de pan stopte en de knoedels op de borden begon te scheppen.

‘Hé, maar ik heb het over Moshe, juffertje!’ zei Ehud hardop en hij pakte zijn bord aan.

‘Niet de Moshe die ik ken,’ antwoordde Rachel.

‘Hij is een maanziek kalf, ziek van liefde. Zoals Salomo in het Hooglied. Als ik ooit een verliefde man heb gezien...’

Bij Ehuds woorden voelde Rachel de paniek van alle kanten op zich afkomen. Ze speelde met haar vork en antwoordde niet. Ze wilde wel dat ze de voordeur kon uit rennen en zich ergens verstoppen.

Leah keek een beetje onthutst en viel toen Ehud in de rede om het gesprek een andere wending te geven. ‘Nou, Ehud, morgen komt het konvooi, dan kunnen we je een beetje beter te eten geven.’

‘Ja! Het konvooi! Nou, die Moshe bedoelde ik, toen ik zei dat hij een manier zal vinden om wapens naar ons toe te smokkelen. En diezelfde Moshe is gek op Rachel!’

Shimon zag Rachel op haar lip bijten. Ze zat onrustig op haar stoel te draaien. ‘De Arabieren geven het konvooi altijd toestemming op om sabbat te komen, nietwaar? En wij moeten lasten dragen op de dag dat het niet mag.’ Hij probeerde Ehud op een ander onderwerp over te laten stappen.

‘En deze zelfde Moshe zal de wapens zo goed verstoppen, dat wij er zelf heel hard naar zullen moeten zoeken.’ Ehud ging door. Hij had Rachels verlegenheid absoluut niet opgemerkt. ‘Weten jullie dan niet dat hij Rachel uit zee heeft gered op wat bijna de laatste reis van de Ave Maria was? Vertel het ze, Rachel! Wat een verhaal!’

‘Hoeveel immigranten heb je nu al met de Ave Maria Israël binnengesmokkeld?’ vroeg Leah.

‘Moshe en ik hebben er samen heel wat binnengebracht, dat kan ik je wel vertellen. Maar ik heb hem nog nooit voor een meisje overstag zien gaan!’ Hij bulderde van het lachen om zijn eigen grapje. ‘Hij was vanaf het eerste moment dat hij haar zag op haar verliefd, waar of niet, Rachel? Zeg me niet dat hij het je niet heeft verteld! Je moet hem in de hand houden, juffertje. Je zult hem nog het een en ander moeten leren, Rachel!’

‘Leah heeft mij tenminste wel getraind.’ Shimon probeerde opnieuw Ehud af te leiden, want hij zag dat Rachel bijna in tranen was.

‘Nou, Moshe is overstag gegaan. Eerst dacht ik dat hij verliefd was op het Amerikaanse meisje; maar toen kwam dit kleintje erbij!’ Ehud nam een hap. ‘Het zou me niets verbazen als we hem morgen in een meelzak aantreffen, op zoek naar zijn bruid!’

‘Ehud,’ stamelde Rachel. ‘Toe, alsjeblieft...’ Ze legde haar vork neer.

‘Wat bedoel je...?’ Zijn vork bleef halverwege zijn mond hangen. ‘Je kunt het maar beter onder ogen zien, juffertje. Zodra hij de beslissing heeft genomen –’

Onder de tafel gaf Shimon hem een schop.

‘Wat nou weer?’ vroeg Ehud. ‘Ik zeg alleen maar –’

‘Houd je mond, Ehud,’ zei Shimon.

‘Wat?’ Ehud was nog meer van zijn stuk gebracht.

Rachel tuurde naar haar bord. Ze kon geen woord uitbrengen.

‘Nou, misschien heeft Rachel zelf haar beslissing nog niet geno­men,’ zei Leah nadrukkelijk.

‘Je beslissing nog niet genomen?’ riep Ehud uit. ‘Als vrouw kun je je geen betere man wensen dan Moshe. En je kent het oude gezegde toch wel: “Het beste paard heeft de zweep nodig; de verstandigste man advies; de meest ingetogen vrouw – een man!” Nou, is het zo of niet?’

Rachel ging vlug staan. Ze kon het in de kleine kamer niet meer uithouden. ‘Neem me niet kwalijk, ik moet weg. Ik voel me niet lekker. Nee! Blijf maar zitten. Ik voel me al de hele dag niet zo lekker.’

Shimon ging staan. Hij stootte tegen de tafel aan waardoor Ehud wat van zijn knoedel morste.

‘Oh, Rachel!’ riep Leah. ‘Kan ik je iets geven? Shimon! Je moet haar naar huis brengen.’

‘Nee! Alsjeblieft!’ riep Rachel en ze tastte naar de deur. ‘Ik moet alleen naar huis. Bedankt. Het spijt me.’

Ze rende de deur uit, de trappen af. Leah en Shimon keken Ehud vol afschuw aan, terwijl hij gewoon doorging op zijn knoedel te kauwen.

‘Lekker,’ zei hij. Toen hij opkeek zag hij beider ogen op zich gericht. ‘Wat is er?’ loeide hij na een lange stilte. ‘Zag je dan helemaal niet dat ze niet over die Moshe wilde praten?’ gaf Leah hem een standje.

‘Niet wilde praten?’

‘Nee, met geen woord!’ riep Shimon uit.

‘Zo God mijn getuige is!’ verdedigde Ehud zichzelf. ‘Zo Hij mijn lippen leidt –’

‘God heeft nog nooit iemand verteld dat hij zo stom moet doen!’ Shimon schudde zijn hoofd. Leah stond op en keek door het raam naar buiten. Daar verdween Rachel in het donker naar haar eigen huis.


Voorzichtig van dak naar dak gaand, kwam Friedrich Gerhardt langzamerhand in de buurt van de joodse wijk. Rechts van hem zag hij de vage omtrekken van Britse soldaten. Ze stonden op wacht voor de Joden die nu rustig rond hun gedekte sabbatstafel zaten te eten, zich niet bewust van de dreiging om hen heen. Dwazen, dacht hij. Denken ze soms, dat de wereld voor hun sabbat ophoudt te bestaan? De lege stations van de Joodse controleposten accentueerden slechts hun domheid. Zelfs als de Britse soldaten zijn in elkaar gedoken soldaten ontdekten, was hij er redelijk zeker van dat ze niets zouden doen zolang hij hen maar niet bedreigde. Maar ze zouden hem niet zien! Ze speelden bridge binnen de veilige beslotenheid van hun kleine holletjes van zandzakken, en keken maar af en toe in zijn richting.

Hij knipte zich een weg door het prikkeldaad over de rand van het dak tussen de twee wijken in. Hij haalde slechts één keer zijn zwarte trui open bij dit karwei, dat hij nog maar een paar jaar geleden op de commandoschool van Hitler had geleerd.

Even later was hij aan de Joodse kant van het prikkeldraad en kroop hij op zijn buik naar de rand van het dak. Hij wierp een blik in de richting van de Britse bewakers en zag uit zijn ooghoek iets bewegen. Een bewaker ging staan. Hij rekte zich eens uit en klom toen naar beneden, naar waar Gerhardt plat op het zwarte asfaltdak lag.

‘Rechts!’ schreeuwde een van zijn metgezellen, terwijl de bewaker steeds dichter bij Gerhardt kwam. ‘Schiet op, Smiley! We hebben niet de hele nacht de tijd!’

De bewaker zwaaide terug, lachte en bleef op iets meer dan een meter afstand van Gerhardt staan. Hij mompelde zo duidelijk dat Gerhardt elk woord kon verstaan: ‘Tijd zat... heel de nacht hier in de kou.’ De bewaker spoog over de rand van het dak, keek naar beneden; hij draaide zich, al mopperend, weer om en klom terug naar zijn nest van zandzakken.

Even later kroop Gerhardt langzaam verder naar de plek waar een houten ladder tegen de zijkant van het huis stond. Zijn ogen op de bewakers gericht, liet hij zich over de dakgoot heen glijden en zakte snel en geluidloos de ladder af. Toen hij vlak boven de grond was, hoorde hij een geluid dat zijn haren overeind deed staan. Het lage, dreigende gegrom bedreigde zijn volgende stap en vlug klauterde hij een paar treden omhoog. Gele ogen blikkerden hem in het donker toe. ‘Ksssjt! Weg beest!’ siste hij, maar de hond krulde zijn lippen weg en legde zijn glimmend witte tanden bloot.

De hond blafte luid en sprong omhoog. Gerhardt schopte naar het beest en haalde daarbij een winkelhaak in zijn broekspijp.

‘Wat gebeurt daar?’ hoorde hij een bewaker schreeuwen.

Gerhardt haalde zijn pistool uit zijn binnenzak tevoorschijn en stelde het op scherp. Stilletjes vervloekte hij de hond. Hij klauterde de ladder weer op en rolde terug bet dak op, onder de veiligheid van het prikkeldraadveld.

De hond bleef blaffen en grommen, toen de bewakers kwamen aanrennen en met hun zaklantarens over de daken schenen. Gerhardt dook weg achter een koepel aan de Arabische kant van het prikkeldraad en wachtte in ademloze spanning, terwijl de bewakers het hele gebied afspeurden.

‘Smiley!’ riep een stem, terwijl lichten op het doorgeknipte prikkeldraad schenen. ‘Sergeant Ham! Er zit hier iets fout! Het prikkeldraad is doorgeknipt.’

Gerhardt voelde teleurstelling en woede. Hij had met gemak een granaat kunnen werpen en alle idioten die tussen hem en zijn doel stonden kunnen wegvagen. Maar hij zou wachten. Geduld was de karaktertrek die hij volgens Hadj Amin niet bezat. Nu zou hij de moefti eens laten zien hoe geduldig hij kon zijn als de situatie daarom vroeg. Hij had de tijd. Alle tijd. En Gerhardt zou wachten om zijn vurigste wens te vervullen. Hij zou bewijzen dat hij wel geduld had.



>