Duinvallei – Gerda van Wageningen
Duinvallei
Duinvallei van Gerda van Wageningen is een kort verhaal dat zich afspeelt in de duinen van Haamstede, waar de vader van hoofdpersoon Annie de Feiter lichtwachter is. Annie ontmoet in deze duinen haar geheime geliefde Job, met wie ze geen toekomst ziet, maar wel een verleidelijk heden. Het korte verhaal Duinvallei loopt parallel aan de roman De dochter van de lichtwachter, waarin Annies zus Betsy de hoofdrol vertolkt.
Gerda van Wageningen
Gerda van Wageningen is de auteur van meer dan 120 romans, waarvan een groot deel een historisch onderwerp belicht. Haar nieuwste trilogie over de vuurtoren van Haamstede begint met De dochter van de lichtwachter en dit bijbehorende korte verhaal vanuit een ander perspectief. Zoals altijd is haar beschrijving van de historische sfeer zeer treffend, van de dagelijkse gebruiken tot de grote gebeurtenissen.
Duinvallei
Er stond een heerlijk zacht windje dat het zand licht deed opwaaien. Maar ze was eraan gewend. Annie de Feiter was immers opgegroeid in het uitgestrekte en kale duinlandschap rond de vuurtoren van Haamstede, waar haar vader lichtwachter was. Ze hield van deze plek en tegelijkertijd haatte ze die, want hier in dit gebied heerste veel armoede, en als ze ergens een hekel aan had, dan was het aan armoede! Ze zuchtte en grinnikte niet veel later toch weer opgewekt.
De schemering begon al te vallen. Dat betekende dat de lichtwachter die nu dienst had, de gordijnen in de grote koepel van de vuurtoren weer open had geschoven, zodat de lichtbundels vrijuit over het landschap en de zee konden schijnen. Maar hier in deze diepe en een beetje verborgen duinvallei zo’n honderd meter bij de vuurtoren vandaan, was het donker. De lichtbundels van de vuurtoren schenen hier hoog over alles heen en veroorzaakten hier niet meer dan een vaag licht.
Ze hoorde geritsel in de vuurdoornstruiken en haar hart veerde op toen ze een zware stem hoorde. ‘Ben je er?’
Ze zou die stem uit duizenden herkennen! Dat was de man die haar hart in vuur en vlam wist te zetten. Daar was hij, de man die haar soms overhaalde tot heel onverstandige dingen, spannende dingen die niet mochten, maar waar ze toch geen weerstand aan kon bieden. Alle wilskracht en alle gezonde verstand smolten weg als ze in zijn ogen keek, of meer nog, als hij kaar kuste. Ze zou dat vanzelfsprekend niet moeten toelaten, maar ze deed het uiteindelijk altijd toch weer.
‘Job?’ Ze deed nog maar even net of het iemand anders kon zijn. En toch, dit was het uitgestrekte duingebied, hier gebeurde zoveel wat het daglicht niet kon verdragen. Stropers zwierven er rond. Er werd gesmokkeld, zeker nu in de landen om hen heen de Grote Oorlog was uitgebroken. Gelukkig leefden zij nog in vrede, maar de gevolgen van die oorlog waren overal voelbaar. Aan bijna alles was een tekort ontstaan. Troepen moesten als eerste worden bevoorraad en de soldaten van het land waren allemaal gemobiliseerd. En wat niet naar de legers moest, werd vaak met vette winsten naar de oorlogvoerende landen om hen heen verkocht, zodat de eigen bevolking met de schaarste bleef zitten. Er waren heel veel noodzakelijke dingen alleen nog met bonnen verkrijgbaar.
‘Ja,’ fluisterde zijn hese stem. En de struiken ritselden opnieuw toen ze hem in het vage licht naar haar toe zag komen.
Annie glimlachte. Opnieuw flitste het door haar brein: doe het niet, wees voorzichtig. Job Vlaander is een armoedzaaier. Hij leeft afgezonderd in de verlaten Verklikkersduinen even verderop, hij woont in een bouwval samen met zijn oudere moeder.
Job stroopte, dat wist iedereen. Hij smokkelde waarschijnlijk ook, al waren dat alleen maar geruchten en had de veldwachter, die hem heus wel in de gaten hield, hem er nooit op kunnen betrappen en zei hij daar zelf nooit iets over, zelfs niet tegen haar. Hij zwierf door de duinen, hij jutte langs het strand na elke stevige wind en verzamelde alles wat mogelijk waardevol was, maar voornamelijk wrakhout dat hij niet aangaf zoals verplicht was. Soms verkocht hij het, soms gebruikte hij het om hier en daar een schuurtje te timmeren waarmee hij dan weer een paar centen verdiende.
Ook wat hier tussen hen beiden gebeurde mocht niet, kon niet. Als het uitkwam, zou ze met de vinger nagewezen worden. Ze wilde trouwen met een boerenzoon, zodat ze zich in de toekomst niet alle dagen zou hoeven afvragen wat er die dag gegeten moest worden, of er die dag eigenlijk überhaupt wel gegeten kon worden. Maar ja… Job was lief, hij was charmant, hij verlangde naar dingen die ze hem als ze haar verstand liet spreken, zou moeten weigeren. Zodra hij in haar ogen keek, was ze dat allemaal vergeten. Dan tintelden haar lippen zodra zijn mond er bezit van nam. Dan verlangde haar lijf naar meer, zodra zijn handen tussen haar kleren verdwenen. Dan dacht ze dus gewoon niet langer na en gaf ze zich over aan alles waarvan ze later wel weer wist dat het dom was geweest, oliedom zelfs.
Ook nu was dat niet anders. Job grinnikte. Hij had een kip gepikt van de opzichter die de baas was over de vijf vuurtorenwachters. Dat vertelde hij lachend en zijn moeder en hij hadden er heerlijk van gegeten. En als hij een konijnenboutje over had, dan wist hij wel dat ze daar bij de familie De Feiter ook niet vies van waren. Konijnen zaten hier genoeg in de duinen rond de vuurtoren van Haamstede, het stikte ervan.
Annie ging zitten en trok haar kleren weer recht. Haar haren zaten door de war, de vlecht hing op haar rug, omdat de knot los was geraakt. Ze glimlachte. ‘Armoedzaaier,’ plaagde ze.
‘Dat kan wel zijn, maar ik leef zoals ik wil leven. Vrij! Een man als ik ben moet niet opgesloten worden. Hoewel…’ Een paar ogenblikken keek hij peinzend omhoog. ‘Wat je vader doet, dat zou ik uiteindelijk ook wel willen.’
Ze begon prompt te giechelen. ‘Vuurtorenwachter? Jij? Lieve Job, dan moet een man wel van onbesproken gedrag zijn en liefst natuurlijk keurig getrouwd, zodat hij een vrouw heeft om voor hem te zorgen.’
‘Trouwen wil ik met jou,’ klonk het kalm. ‘Dat weet je. Maar jij wilt mij niet.’
‘Jij mag je dan vrij voelen als je door de duinen zwerft, ik wil later geen rits hongerende kinderen aan mijn rokken hebben hangen, geen geld hebben om fatsoenlijke kleren te kopen. En gek worden van de eenzaamheid op de plek waar jij je thuis voelt. Dus nee, met jou trouw ik niet. Echt niet.’
‘Je zult er niet eenzaam zijn, als ik je ’s nachts warm houd.’
‘Elke nacht? Job, hoe vaak zwerf je niet door de duinen? Dat doe je niet als het licht is.’
Hij ging ook zitten en knoopte zijn broek dicht. ‘En toch houd ik van je, Annie. Ik weet net zo goed als jij dat we dit niet moeten doen. Ik kan het echter net zomin als jij missen. We horen bij elkaar, jij en ik. We moeten er rekening mee houden dat…’
‘Ik probeer aan de gevolgen te ontkomen. Van Mijnie, je weet wel, mijn buurmeisje, weet ik dat een sponsje met groene zeep de kans op problemen veel kleiner maakt. En ik ben erg schoon op mezelf.’ Hij stond op en trok haar mee overeind. ‘Ik kan je misschien niet de zekerheid geven die jij belangrijk vindt, geen keurige baan en elke dag thuis komen eten, maar ik houd van je, Annie. Honger hoef je niet te lijden. Ik kom altijd weer aan eten voor thuis. Ik zou willen…’
Ze deed een paar stappen bij hem vandaan. ‘Ik moet weer gaan. Moe denkt dat ik al in bed lig, alleen Betsy beseft misschien dat ik er niet ben, maar ze sliep al voor ik naar buiten ging.’
‘Betsy is een lieverd en ze zal wel zwijgen.’
‘Ik hoop het, als het nodig is,’ verzuchtte Annie. ‘Ze vermoedt dingen, Job.’
‘Je weet haar vast wel met een smoesje om de tuin te leiden. Als het erop aankomt ben je net zo slim als ik, lieve schat.’
‘Dat hoop ik dan maar. Ik ga.’
‘Wacht nog, nog een kus…’
Maar Annie had de benen al genomen en niet veel later sloop ze het huis aan de voet van de vuurtoren in, ging ze op haar kousen de trap op en kroop ze in het bed dat ze met haas zus Betsy deelde. In het ander slaapkamertje op de zolder lagen hun twee andere zussen. Die sliepen. Maar Betsy tilde haar hoofd op. ‘Was je naar de plee?’
Gelukkig klonk de stem van haar zus slaperig. ‘Ja. Het is nog zo lekker buiten.’
‘Donker,’ mompelde Betsy terwijl ze zich op haar andere zij draaide. ‘Slaap lekker, Annie.’
‘Droom verder,’ grinnikte ze en ze trok de deken hoog op, voegde zich zo naar haar zus dat ze allebei op dezelfde zij lagen en sloot haar ogen. Ze was moe. Ze was tevreden. En tegelijkertijd besefte ze toch wel, dat ze goedbeschouwd met vuur speelde.
De oudere vrouw zag er rood van, ze pufte en hijgde nog steeds. Annie keek grinnikend op. ‘Nee maar, tante Trui, bent u echt helemaal boven geweest?’
‘Tweehonderdzesentwintig treden! Ik moest onderweg vier keer rusten,’ zuchtte tante Geertrui. ‘Ik ben er de komende drie dagen vast nog steeds moe van, en het is dat ik mee kon rijden met een kennis die op de Torenhoeve moet zijn, want als ik eerst een uur had moeten lopen van het dorp naar hier en straks ook weer terug, had ik net zo goed meteen mijn doodkist kunnen bestellen.’
Ze zagen tante Trui zelden of nooit hier, en ze stond er ook om bekend dat ze soms ronduit botte uitspraken deed. Ze was de jongere zus van hun moeder, maar die twee lagen elkaar niet, mochten elkaar niet en zochten elkaar daarom maar nauwelijks op.
Annie lachte poeslief. ‘Moe zal het leuk vinden dat u onverwacht op visite kwam. Wilt u vlierbloesenthee?’
De oudere vrouw mompelde een antwoord dat niet goed te verstaan was en misschien was dat maar goed ook.
Moeder De Feiter lag op haar knieën tussen de aardbeienbedden om de heerlijk rode vruchten te plukken. Ze keek verstoord op en trok en grimas toen Annie haar vertelde wie er in de kamer zat. ‘Ook dat nog!’ mompelde ze, terwijl ze moeizaam overeind kwam. ‘Waar is Betsy?’
‘Die naait en zal tante wel bezighouden. U hoeft zich niet te haasten.’
Dat deed ze dan ook niet. Annie bleef buiten. Ze had geen zin in de korzelige conversatie tussen die twee en tante had gezegd dat ze zeer beslist niet onnodig lang zou blijven plakken. Dat kon ook niet, wilde ze straks weer mee terug kunnen rijden. Annie liet zich op haar beurt maar op de knieën zakken. Aardbeien waren er maar kort en ze hadden er hier nooit veel. De wind speelde met haar haren en al doende kon ze haar gedachten eens lekker onbekommerd laten gaan.
Ieder ander zou zeggen dat ze verkering had met Job. Maar daar praatten ze nooit over. Job kwam en Job ging, net zoals het hem uitkwam. Het bleef een dilemma. Hij kon heel erg lief zijn als hij zijn zinnen erop had gezet om haar te verleiden tot dingen die… Ze zuchtte. Ze genoot ervan en tegelijkertijd voelde ze zich toch wel schuldig omdat het gebeurde. Stel dat het verkeerd ging… Ze moest er niet aan denken wat de gevolgen dan zouden zijn! Ze had de leeftijd om een vrijer te krijgen, om te trouwen en een gezin van zichzelf te hebben. Hier moest ze moe helpen en dat vond ze ook al niet fijn. Er was veel in het leven wat niet fijn was. Haar verstand zei dat ze beter een goed huwelijk kon doen, zodat ze een mooi huis kreeg, zodat ze haar toekomstige kinderen niet met lege magen naar bed hoefde te sturen, dat ze een vent wilde op wie ze vertrouwen kon. Alles wat ze wilde, kon Job haar niet geven. Maar als hij er eenmaal was, dan vergat ze dat zo gemakkelijk dat ze het zelf niet goed begreep. Dan wilde ze niet verstandig zijn en de juiste beslissingen nemen, namelijk hem weer meteen wegsturen. Dat lukte dan gewoon niet.
Ze schrok op van een stem vlak achter zich. ‘Zit je te wachten tot de aardbeien vanzelf in je schaaltje springen?’ De stem van tante Geertrui klonk licht spottend.
‘O, moet u naar… je weet wel.’
De oudere vrouw grinnikte. ‘Tja, zo gaat dat.’ Terwijl tante in het huisje achter in de tuin verdween bedacht Annie zomaar ineens wat er allemaal over de oude vrouw werd beweerd, soms met rode oortjes, altijd fluisterend alsof het te schandalig was om hardop te zeggen. Haar handen bleven werkeloos en even later kwam tante weer tevoorschijn. ‘Zo, gelukkig ben ik zo op de Torenhoeve en kan ik daar wachten tot ik weer mee terug kan rijden. Het was aangenaam je moeder weer even te zien.’ De stem klonk vlak.
Annie keek haar aarzelend aan. ‘Tante… mag ik u wat vragen?’
Hier keek de oudere vrouw wel van op. ‘Jij? Aan mij? Maar natuurlijk, lieve kind. Kom maar op. Laten we even op het bakje gaan zitten. Mijn knieën hebben hun beste tijd gehad, weet je. Ze protesteren tegenwoordig tegen lang staan.’
Annie glimlachte alweer. ‘Tante, ik weet natuurlijk niet wat er waar is van alles wat er over u wordt verteld.’
‘Dat weet ik ook niet,’ grijnsde de tante. ‘Fraai zal het niet zijn, want anders werd er niet zo gretig over mij gekletst.’
‘U lijkt zich dat niet aan te trekken.’
Tante keek Annie onderzoekend aan. ‘Ik weet niet wat je dwarszit en al helemaal niet waarom je zoveel interesse hebt in mijn nogal heftige leven.’
‘U bent nooit getrouwd geweest?’
‘Nee.’
‘Maar u bent niet altijd alleen gebleven, zal ik maar zeggen.’
‘Ik ging houden van een man die al een vrouw had. Zoals gebruikelijk, Annie, hij trouwde omdat zijn ouders het wilden, omdat het verstandig was, omwille van de bezittingen. Maar de liefde bleef uit en al kan dat lang goed gaan, soms komt een mens later de liefde tegen daar waar die niet zou moeten bestaan.’
Het was alsof tante het over haarzelf had, dacht Annie. Was het liefde wat ze voelde voor Job? Nee, dat niet, dan zou ze wel met hem willen trouwen, dacht ze. Maar dan? Was het… Nu ja, zo’n woord durfde je amper te gebruiken… lust?
‘Scheiden kan niet,’ mompelde Annie opgelaten.
‘Nee, lieve kind, dat kan niet. Een huwelijk is voor altijd. Hooguit in de allerhoogste kringen komt zoiets zo heel nu en dan voor, en zelfs daar is het een schandaal. Maar die mensen wonen meestal in zulke grote huizen dat ze elkaar niet vaak tegen hoeven te komen. Voor mensen zoals wij is dat vanzelfsprekend niet weggelegd. Maar mijn… minnaar kon overgeplaatst worden naar Londen en toen ben ik daar ook heen gegaan. Het werden gelukkige jaren, als ik het zo zeggen mag.’
‘En zijn vrouw bleef hier?’ fluisterde Annie beschroomd.
‘Ja, die wilde bij de kinderen blijven en die gingen hier naar school en hadden hier hun familie en er waren bezittingen waar naar behoren op gepast moest worden.’
‘En daarna?’
‘Hij heeft later, toen het niet meer kon, altijd goed voor me gezorgd. Ik heb veel vrienden aan die periode overgehouden. Met enkelen van hen correspondeer ik nog. En ik heb er de taal goed leren spreken. Ook heb ik met hem, ik noem maar beter geen namen, veel gereisd. Parijs, de Zuid-Franse kust waar we eens een eigenzinnige kunstenaar hebben ontmoet die niemand kent, maar die zich later van het leven beroofd heeft. Vincent van Gogh heette hij, dat weet ik nog. Mijn, eh, man ondersteunde hem soms. Hij was een armoedzaaier, moet je weten, zoals de meeste kunstenaars dat zijn. En ook ontmoetten we vrienden van hem. Hij maakte heel eigenaardige en vaak bontgekleurde schilderijen. Ach, waar blijft de tijd! Ik heb een groot geluk gekend, maar ook mateloos verdriet. Ja, ik heb een heel ander leven gehad dan je moeder, dat kun je wel zeggen. Ze heeft er geen idee van hoe ik die periode van mijn leven heb geleefd. Maar toen het eenmaal over was, hij moest terug naar zijn vrouw, heb ik er werkelijk heel veel verdriet van gehad. Uiteindelijk bent ik teruggekomen naar mijn geboortegrond. En hier leef ik dan mijn huidige rustige leventje.’
‘Ik ben er jaloers op, tante.’
Nu was het de ander die hoofdschuddend keek. ‘Wees voorzichtig, Annie. Ik heb zo het idee dat jij wilde dromen hebt. En dromen komen lang niet altijd uit. En als ze wel uitkomen, wel, bij mij was dat het geval, maar ik heb er ook een hoge prijs voor betaald. Nu ben ik oud en alleen. Nu heb ik soms niet veel anders over dan mijn herinneringen, de roddels, enkele vrienden, altijd mannen. Dat wel. Vrouwen zijn doorgaans bang voor mij. Nu ja, niet voor mij, maar voor het leven dat ik achter de rug heb. Maar waarom vraag je naar dit alles? Tegenwoordig praat ik nooit meer over toen. Ook niet over… nu ja. Juist niet met je moeder of met andere familieleden.’
Ze bloosde en werd bijna even rood als de aardbeien die al in het schaaltje lagen. ‘Ik hou van iemand met wie ik niet ga trouwen.’
‘Ah, dus dat hebben wij dan gemeen. De warmte, het verlangen en niet veel later de schaamte.’
‘U zegt het zo…’ Ze wist er eigenlijk zelf het juiste woord niet voor.
Ze werden gestoord door haar moeder. ‘Zo, lekker aan het luilakken? Je gerij staat voor, Trui. Ze vonden dat het nu wel lang genoeg heeft geduurd.’
Tante kwam overend en kreunde licht, wreef over haar protesterende knieën. ‘Dat beklimmen van de vuurtoren was de laatste stoutigheid die ik in mijn leven heb uitgehaald,’ verzuchtte ze. ‘Wat moet een mens ook, het is niet goed te denken dat je nog lang niet oud bent.’ Al kletsend liep ze achter haar moeder aan. Annie moest nog maar eens goed nadenken over alles wat tante over haar leven had verteld.
Ze wachtte opnieuw op hem. Vanmiddag had hij vrolijk fluitend een konijnenbout in de keuken gelegd. Moeder was nu bezig om er een stoofpot van te maken voor morgen. Aan de blik in zijn ogen had ze gezien dat hij haar vanavond graag wilde zien. Zo goed kende ze hem al. Het was een beetje kil vandaag. Ze huiverde en trok haar omslagdoek steviger om zich heen. Haar lange rokken hielden haar benen warm, en ze had ook nog drie onderrokken aan. Vanavond zou ze hem zeggen dat ze er niet langer mee door konden gaan. Ze had begrepen wat tante had bedoeld. Ze zou er in de toekomst spijt van krijgen. Ze kon niet het een willen en het ander krijgen. Ze zou veel verstandiger moeten zijn dan ze tot nog toe was geweest.
De struiken van de vuurdoorn ritselden vertrouwd. Even later klemden zijn armen zich stevig om haar heen. Zijn mond zocht de hare al voordat ze ook maar iets had kunnen zeggen. Maar vanavond duwde ze hem van zich af. ‘Ho even, Job, niet nu. Luister nu…’
Maar hij kuste haar en ze herkende het gevoel, de weerstand smolt weg, het was zo heerlijk, die armen van hem om haar heen. Het voelde zo veilig en dat was vanzelfsprekend het laatste wat het was, al voelde het honderd keer van wel. Ze duwde hem opnieuw weg. ‘Het stopt, Job. Ik wil het niet langer.’
Hij had het lef in de lach te schieten. ‘Dat is niet de eerste keer, maar uiteindelijk…’
‘Nee. Echt! Het stopt! Ik ben oud genoeg om eindelijk eens aan de toekomst te gaan denken.’
‘Zo, en daar heb ik geen plekje in?’
‘Je weet dat ik geen leven vol armoede wil, daarginds in de duinen.’
‘En jij weet dat ik daar blijf. Dus het is het een of het ander.’
‘Ja. Dat ben ik me bewust geworden. Daarom moet het stoppen voor… Nu ja, voor er iets gebeurt waardoor het onvermijdelijk wordt. En dat wil ik niet.’
Hij liet haar eindelijk los en ging in het zand zitten. Doordat ze in een duinvallei zaten, werd hier de wind tegengehouden. Hier stoof het zand niet. Hier was het lekker buiten als de wind je niet te veel afkoelde. Ze ging rechtop zitten en keek naar hem. Even beet ze op haar lip. ‘Ik wil verstandig zijn. Ik heb… Wel, tante Geertrui heeft me verteld over haar leven en ze heeft er een hoge prijs voor betaald, zegt ze. Dat wil ik niet. Ik wil een boerenzoon. De zekerheid die dat geeft. Alles wat jij me niet kunt geven.’
Hij grijnsde breed en vol zelfvertrouwen. ‘Ik heb je wel zien ogen naar Korstiaan van der Klooster, Annie. Maar geloof me, hij denkt totaal niet aan jou.’
In gedachten beloofde ze zichzelf dat ze vanaf vanavond echt verstandig zou zijn en met alles wat ze van hun stiekeme omgang had geleerd, begreep ze veel beter wat mannen eigenlijk wilden dan verreweg de meeste andere jonge vrouwen van haar leeftijd. Ze rechtte haar rug. ‘Ik ben vanaf nu een stuk verstandiger!’ Ze stond op en veegde het zand van haar rokken. ‘Zoek maar een ander, Job, als je het niet laten kunt. Maar als je om mij geeft, dan respecteer je dat ik niet langer hiermee door kan gaan. Om alles wat er echt toe doet in het leven.’
Hij keek haar lang en diep in de ogen. ‘Er echt toe doet, Annie?’
Ze voelde een brok in haar keel en plotseling rende ze weg, voor ze opnieuw toe zou geven aan… aan alles wat onverstandig was, gevaarlijk was, aan alles wat hij te bieden had en wat ze juist niet wilde.
Binnen kon ze er niet toe komen om al in bed te kruipen. Ze was onrustig, Ze was verdrietig.
Ze zocht en vond de fles jenever van haar vader en nam zo uit de fles een paar ferme slokken, in de hoop dat ze zich daardoor beter zou gaan voelen.
In ieder geval viel ze er eindelijk van in slaap.
Ze zat in de kerk en ving een paar ogen. De zijne. Nee, niet die van een keurige boerenzoon. Die van Job. Het was op zich al opvallend dat hij in de kerkbanken zat, samen met zijn moeder. Zo in het kille daglicht vroeg ze zich af waarom ze hem zo vaak had toegestaan haar te kussen en meer. Nu zag hij eruit als een gewone, wat sjofele man. Ze zuchtte. Twee hele weken had ze Job Vlaander niet ontmoet en het viel haar tegen hoe zwaar het haar gevallen was. Haar ogen gleden verder over het kerkvolk. De boerenzoon die haar verstand al had uitgekozen als de meest zekere toekomst voor haar leven, keek zelf niet rond. Hij keek nooit naar haar, dat wist ze best, maar toch…
Ook verstandig zijn kon zwaar zijn, ontdekte Annie.
En toen kwam er een avond… Hij was er, hier ergens in de buurt, ze voelde het gewoon in haar hele lijf! Binnenblijven. Niet opstaan en gaan kijken, hield ze zich voor. De anderen gingen naar bed. Zij niet. Ze zou toch niet kunnen slapen. Ze zou…
Die avond stond ze toch weer aan de rand van hun duinvallei. Hij lachte. ‘Ik wist gewoon dat je zou komen,’ klonk het brutaal.
En al sprongen de tranen in haar ogen, ze rende naar hem toe en liet zich gretig in zijn armen sluiten.
Genoten van dit korte verhaal en wilt u meer lezen over de vuurtoren in Haamstede?
De dochter van de lichtwachter (Vuurtoren-trilogie #1)
Het leven aan de voet van de vuurtoren van Haamstede is best eenzaam.
De vader van Betsy de Feiter is een van de lichtwachters, die het omringende duinlandschap en de kust bewaken. De gezinnen van de vuurtorenwachters leven aan de voet van die toren en zijn sterk op elkaar aangewezen. In die setting speelt de Vuurtoren-trilogie van Gerda van Wageningen zich af, te beginnen met dit eerste deel 'De dochter van de lichtwachter'. Het is 1915 en in de omringende landen is het oorlog. Veel levensmiddelen zijn op de bon en smokkelen is aan de orde van de dag. Dat brengt onrust en gevaren met zich mee. En wat Betsy zelf diep in haar hart verborgen houdt, maakt het leven niet makkelijker.
De dochter van de lichtwachter is het eerste deel in de Vuurtoren-trilogie, de nieuwe historische trilogie van topauteur Gerda van Wageningen.