‘In steen gebrand’ – Exclusieve bonushoofdstukken

Hoofdstuk 9

Xaden

‘Denk je die niet nodig te hebben?’ vraagt Sorrengail, die twee van haar dolken beetgrijpt en het op indrukwekkende wijze op de mat tegen me opneemt, zonder te beven. Tering, ze ziet er eerder pissig uit dan dat ze bang is dat ik op het punt sta haar af te maken, ondanks dat ik mijn wapens aan Imogen heb afgegeven.
‘Dit is roekeloos,’ berispt Sgaeyl.
‘Neh. Jij hebt er al genoeg voor ons tweeën meegebracht.’ Mijn mond krult om in een glimlach en ik krom mijn vingers naar haar, waarna ik mijn blokkades stevig vastzet op hun plek, aangezien Aetos vlak in de buurt staat. De tweedejaars is bedreven op de mat, ook al is hij iets te bekrompen om hier echt de beste te worden. ‘Daar gaan we.’
Ze neemt een gevechtshouding aan en ik vergeet de leden van het Tweede Squadron die de mat omcirkelen, vergeet de missie waar ik dit weekend naartoe moet vliegen, en focus me enkel en alleen op haar. Violet Sorrengail. De amper een meter vijftig lange dochter van de generaal die mijn vader executeerde. Ik heb volgens de Codex het volste recht om haar te gronde te richten. Ze mag dan onder mijn commando vallen, maar ze zit niet in mijn squadron.
Ik kan haar nek breken en niemand in deze ruimte zou tussenbeide komen. Maar de honderdzeven zielen waar ik verantwoordelijk voor ben, zouden er de prijs voor betalen. Wat doe ik dan verdomme hier op deze mat?
Haar houding verandert ietsjes en ze maakt plotseling een vlugge polsbeweging, voordat ze een dolk naar mijn verdomde borst toe werpt.
Ik vang hem op, puur in een reflexbeweging, en klak met mijn tong naar haar. ‘Die move kende ik al.’
Dát doe ik hier dus. Het heeft maar liefst twee weken geduurd voordat ik besefte dat ze er op de een of andere manier achter is gekomen tegen wie ze het op moet nemen en dat ze haar tegenstanders heeft vergiftigd. Dat briljante, sluwe denkwerk mag dan jammer genoeg ronduit aantrekkelijk zijn, maar het wordt nog haar dood als ze enkel op die methode vertrouwt – en dolken werpt als in een circusact. Tot mijn verbazing zit die gedachte me niet lekker. Net als alles wat haar betreft.
Ze valt aan met de typische zwaai-en-trap-combo van een eerstejaars, die even eenvoudig te voorspellen als te blokkeren is. Ik pluk de slecht vastgehouden dolk uit haar grip en vang haar op bij haar dij, om haar eigen momentum en geringe lichaamsgewicht tegen haar te gebruiken en haar tegen de mat te werken.
Ze spert haar hazelnootbruine ogen open en staart omhoog naar me, terwijl ze ervoor vecht om adem te halen. Ik laat de dolk naast haar neervallen en schop hem buiten haar bereik, naar de squadronleider die het haar beter had moeten leren.
Als ze een andere tegenstander was, dan zette ik het lemmet tegen haar keel om mijn punt te bewijzen en de wedstrijd te beëindigen, maar ik heb godver het gevoel alsof ik deze eerstejaars iets verschuldigd ben omdat ze haar mond hield over de bijeenkomst onder de eikenboom die zij had gezien. Mijn dankbaarheid komt toevallig in deze vorm tot uiting, door haar niet te vermoorden als ze aan mijn voeten ligt, in strijd met haar eigen longen.
Haar ribben gaan eindelijk omhoog. Ze duwt zichzelf op om rechtop te zitten en probeert dan een mes in mijn dij te steken.
O, klotezooi.
Ik weer de uithaal af met mijn rechteronderarm, pak haar pols met mijn linkerhand vast en ontwapen haar, terwijl ik me haar persoonlijke ruimte in buig, luttele centimeters voor haar gezicht. ‘We zijn bloedlustig vandaag of niet, Violent?’ fluister ik.
De woede glinstert in die betoverende ogen van haar als ik haar mes op de mat laat vallen en die ook buiten handbereik schop. Ze is te eenvoudig te ontwapenen, en haar onterechte overtuiging van het tegendeel gaat haar dood nog worden. En waarom gebruikt ze verdomme geen wapens die bij haar lichaamstype en vechtstijl passen? Niet dat ze ook maar énige vechtstijl heeft verworven.
‘Mijn naam is Violét,’ werpt ze tegen, en ik verwacht half dat ze naar me sist als een kat. Dat is precies waar ze mij aan doet denken, een en al gladde lijnen en ontblote klauwen. Alleen de hartslag die fladdert onder mijn vingertoppen verraadt haar angst.
Violet is een te softe naam voor haar. Te breekbaar. Ik weet precies welke klotedingen mensen over haar botten en gewrichten te zeggen hebben, maar van wat ik heb gezien, is deze vrouw van staal.
‘Ik denk dat mijn versie beter bij je past.’ Ik laat haar pols los, richt me op tot mijn volle lengte en steek mijn hand naar haar uit, hopende dat ze te slim is om die aan te nemen. ‘We zijn nog niet klaar.’
Maar dat doet ze wel.
Klote, wat is ze naïef. Ik trek haar overeind, en draai haar dan om voordat ze vaste voet kan krijgen, door haar arm achter haar rug te draaien en onze handen tussen ons in te sluiten, terwijl ik haar hard tegen mijn borst aan trek. Te naïef voor een plek als deze.
‘Verdomme!’ snauwt ze.
Ik schuif een van haar belachelijk grote dolken uit haar dijschede en breng die naar de zachte huid van haar keel, waardoor ze door mijn onderarm op haar plek wordt gehouden. Haar hoofd valt achterover tegen mijn borst, de zilveren uiteinden van haar vlecht opgestoken als een kroon. Ze komt maar amper tot aan mijn sleutelbeen, dus buig ik mijn hoofd zodat de anderen het niet horen. Goden, wat ruikt ze verdomd lekker als –
Niet denken aan hoe ze ruikt, sukkel.
‘Vertrouw geen enkele persoon die je tegenover je op de mat krijgt,’ lees ik haar zachtjes de les, vlak bij haar oorschelp, erop lettend dat ik haar niet met mijn mond aanraak. Sinds wanneer komt het in me op om mijn mónd op een tegenstander te gebruiken?
‘Zelfs niet iemand die me een gunst is verschuldigd?’ brengt ze ertegen in, eveneens met zachte stem.
De warmte laait op in mijn borst uit waardering voor haar discretie, dat ze vlug inziet dat dit lesje niet voor publieke verspreiding bedoeld is. Ik laat mijn mes zakken, schop het naar haar squadronleider, net als de andere twee, en negeer het duidelijke dreigement in zijn ernstige gezichtsuitdrukking.
‘Ik ben degene die besluit wanneer ik die gunst in ga lossen. En niet jij.’ Ik laat haar los, zodat ik haar schouder niet ontwricht en stap achteruit.
Ze komt meteen in actie en spint rond met opgeheven vuist. Ik sla die weg bij mijn keel.
‘Goed.’ Ik moet automatisch glimlachen als ik haar volgende poging even gemakkelijk afweer. ‘Naar de keel uithalen is je beste optie, zolang die onverdedigd is.’
Haar wangen worden rood en ze knijpt haar ogen woedend tot spleetjes terwijl ze dezelfde trapcombinatie uitvoert die ze al geprobeerd heeft. Ik grijp weer haar dijbeen vast, haal de laatste dolk die daar zit uit de schede en laat die vallen voordat ik haar loslaat. Uit pure teleurstelling trek ik mijn wenkbrauw met litteken op. Zij moet beter weten. ‘Ik verwacht wel dat je leert van je fouten.’ Ik schop hem naar Aetos.
Zij haalt haar volgende wapen uit haar ribschede en neemt een verdedigende houding aan terwijl ze om me heen cirkelt. Ik doe mijn uiterste best om niet uit volslagen ergernis te zuchten. Ik hoef haar niet te zien om elke stap op de mat achter me te horen terwijl ze aarzelt.
‘Blijf je zo rondparaderen of val je nog aan?’ Dat zal haar wel tot beweging aanzetten.
De schaduwen op de mat verraden haar, en ik wend en buk als zij naar voren stoot; het mes snijdt door de lucht waar ik zojuist nog stond. Ze ging er tenminste vol voor, maar door die move is ze onverdedigd, dus gebruik ik haar arm om haar om de zijkant van mijn torso te draaien en haar met haar gezicht tegen de mat te drukken, waarna ik haar naar beneden volg.
Ze hapt naar adem als ik haar arm in een onderwerpende hoek draai en haar dwing de dolk te laten vallen. Ik zorg dat ik het merendeel van mijn gewicht op mijn rechterknie laat rusten en zet mijn linkerknie in haar rug, met net genoeg kracht zodat ik haar neerduw. Ze moeten leren om onder druk te handelen, om na te denken op het randje van de dood. Ik verwijder nog een van haar dolken en gooi die voor de voeten van de squadronleider, waarna ik er nog een bij haar ribben wegtrek en die tegen de ontblote huid onder haar kaak houd.
Dan val ik de weinige persoonlijke ruimte binnen die ze nog heeft. ‘Vóór het gevecht je vijand uitschakelen is erg slim; dat moet ik toegeven,’ fluister ik in haar oor, en ze verstart onder me. Ja, Violent, ik weet wat jij hebt uitgespookt. ‘Het probleem is alleen, als je jezelf hier niet op de proef stelt’ – ik haal het lemmet langs haar nek, erop lettende dat ik geen snee maak – ‘dan zul je nooit beter worden.’
‘Je hebt liever dat ik doodga, zeker?’ kaatst ze terug, met de zijkant van haar gezicht tegen de mat geperst.
‘En me van jouw aangename gezelschap ontdoen?’ Het sarcasme druipt van mijn weerwoord.
‘Ik haat jou, verdomme.’
Een van mijn mondhoeken gaat omhoog. Goden, ze is even genadeloos als Sgaeyl wat haar tong betreft. ‘Daar is niks bijzonders aan.’
Ik ga rechtop staan en trap de messen naar Aetos, waardoor Sorrengail er nog twee overhoudt om mee te vechten als ik opnieuw mijn hand uitsteek.
Zij fronst, maar deze keer aanvaardt ze mijn hulp niet en komt ze op eigen kracht overeind. Weer krullen mijn mondhoeken om in een glimlach. Ik kan me niet herinneren wanneer ik voor het laatst zoveel lol heb gehad. Al haar gezichtsuitdrukkingen zijn prachtig onverholen. Geen bedrog. Geen misleiding. Maar ook geen controle. ‘Ze kan toch iets worden bijgebracht.’
‘Ze leert snel,’ kaatst ze terug.
‘Dat valt nog te bezien.’ Ik zet twee stappen naar achteren en wenk haar naar voren door opnieuw mijn vingers te krommen.
‘Je hebt verdomme je punt gemaakt.’ Ze verheft haar stem tot een voor het publiek bestemd volume. Imogen hapt achter me naar adem, ongetwijfeld bezorgd dat ik mijn kalmte verlies en de eerstejaars ombreng.
Maar haar vermoorden is het laatste waar ik aan denk.
‘Geloof me, ik ben nog maar amper begonnen.’ Ik sla mijn armen over elkaar en verplaats mijn gewicht naar achteren, benieuwd wat zij als volgende gaat doen en alleszins verbijsterd dat ik daar zo verdomde veel om geef.
Tuurlijk, ze is prachtig, maar ik heb de symmetrie van iemands gelaatstrekken me nog nooit van mijn stuk laten brengen. En het komt ook niet door de voelbare haat in haar immer veranderende ogen. Ik ben het gewend om verafschuwd te worden. Maar de combinatie van haar haat en haar stilzwijgen over onze bijeenkomst is te intrigerend om te negeren…
Ze beweegt en ik ben verdomme te afgeleid om te reageren zoals gewoonlijk, en als ze tegen de achterkant van mijn knieën trapt, val ik. Hard.
Godver.
‘Wat had ik nou gezegd over roekeloos doen?’ Sgaeyl breekt door mijn blokkades heen. ‘Het zilverharige meisje is een afleiding die jij je niet kunt veroor–’
Ik plant mijn voeten op mijn mentale heuvelrug in Tyrrendor en versterk mijn blokkades, om haar buiten te sluiten. Ze gaat me dit nóóit meer laten vergeten.
Sorrengail belandt op mijn rug en probeert een houdgreep. Leuk voor haar. Het is een prima keuze, maar ze heeft niet genoeg fysieke kracht om mijn luchttoevoer af te knijpen. Ze vecht alsof ze vijftien centimeter langer en twintig kilo zwaarder is in plaats van haar ware sterke kanten in te zetten.
Ik doe geen moeite met haar armen. Door vlug rond te spinnen kom ik los uit haar grip en grijp ik de achterkant van haar dijbenen in één vloeiende beweging vast, waarna ik ons rollend tegen de grond werp en haar uiteindelijk met haar rug tegen de mat gedrukt houd. Voordat ze nogmaals adem kan halen, zet ik mijn onderarm tegen de broze lijn van haar keel zonder druk uit te oefenen.
Er zijn wel meer dan een tiental verschillende manieren om haar om zeep te helpen in deze positie, en ik houd alle macht in handen. Maar hoewel mijn heupen de hare tegen de mat vastklemmen, laat ik het merendeel van mijn gewicht op mijn linkerarm rusten zodat ik haar niet platdruk.
Ze kan verdomme geen kant op, en door de angst die door haar ogen flitst, die al vlug door woede wordt verbloemd, weet ik dat zij het ook weet.
Verdomme. Ik wíl haar niet platdrukken.
Wat is er verdomme met mij aan de hand?
Ze grijpt naar een dolk en begaat een grandioze vergissing als ze naar mijn schouder uithaalt.
Ik laat haar keel met rust en grijp haar pols vast, die ik boven haar hoofd vastzet. Dan kijk ik gefascineerd naar haar gezicht en ik zie hoe haar uitdrukking omslaat, van opengesperde ogen van schrik naar verstarrende angst, en daarna naar woede en op elkaar geperste lippen, in slechts luttele seconden. De snelheid waarmee zij informatie verwerkt en haar gevoelens wegstopt is een enorm groot voordeel, en ik betwijfel of zij dat doorheeft.
De roze kleur verspreidt zich van haar nek naar haar wangen, en ineens dringt het tot me door dat ik haar om een geheel andere reden zit te bestuderen. De blos, de gejaagde hartslag, de manier waarop haar ogen minder dan een seconde lang naar mijn mond toe schieten… Ik ben niet de enige die zich hier aangetrokken voelt.
Klote. Dit is gevaarlijk. Zíj is gevaarlijk.
De wereld buiten de mat houdt op met bestaan als mijn aandacht zich enkel en alleen op Violent richt. Ze is werkelijk beeldschoon, vooral als ze pissig is. De spanning tussen ons loopt op, en mijn hartslag schiet omhoog, ondanks dat ik mijn uiterste best doe om die klerezooi onder de duim te krijgen. Maar verdorie, wat ben ik me overduidelijk bewust van het gevoel van haar lichaam onder het mijne, de warmte van haar huid onder mijn vingertoppen, de manier waarop haar adem stokt als ik mijn gezicht langzaam naar het hare beweeg.
Ik laat mijn vingers naar de bal van haar vingers glijden, wrik haar vuist open en gooi het mes over de mat alvorens haar pols te bevrijden.
‘Pak je dolk,’ eis ik.
‘Wat?’ Ze spert haar ogen wijd open.
‘Pak. Je. Dolk,’ herhaal ik, waarna ik haar hand met de mijne in beweging breng en naar haar ribben sleur, naar haar allerlaatste dolk. Ik krul mijn vingers om de hare en grijp het heft vast.
Zelfs haar handen zijn zacht. Kwetsbaar. Breekbaar. En als ik haar niet leer hoe ze haar kleinere lichaamsgrootte in haar voordeel kan benutten, zal haar volgende tegenstander er gebruik van maken om haar te verbrijzelen. En om de een of andere verdomde reden kan ik niet bevatten of ontkennen dat dat me iets doet.
Godenverdomme.
‘Je bent zo klein.’ De woede pruttelt in mijn maag.
‘Dat wist ik al.’ Ze staart me boos aan.
‘Dus stop met die grote manoeuvres waardoor je onbedekt komt te staan.’ Ik breng onze verstrengelde handen naar mijn zij en ga met het puntje van de dolk over mijn ribben. ‘Een ribbensteek had ook prima gewerkt.’ Dan trek ik onze handen naar mijn rug, waardoor ik mezelf voor de eerste keer sinds ik deze gevangenis van een oorlogscollege in wandelde in een kwetsbare positie breng. ‘Nieren zijn vanuit deze hoek ook een goed idee.’
Zij slikt en ik vecht tegen de aandrang om te kijken hoe haar keel beweegt en blijf in plaats daarvan oogcontact met haar maken. Ik kan zweren dat haar ogen er anders uitzien elke keer als ik erin kijk. Geen wonder dat ik niet weg kan kijken.
Ik breng onze handen naar mijn middel en houd mijn ogen op de hare gericht. ‘Als je tegenstander een pantser draagt, is de kans groot dat hij hier zwak is. Dat zijn de drie plekken waar je gemakkelijk aan kunt vallen voordat je tegenstander zelfs maar de tijd krijgt om je tegen te houden.’
Haar lippen gaan uiteen en ze haalt beverig adem.
‘Hoor je me?’
Ze knikt.
‘Goed. Want je kunt niet elke vijand die je pad kruist vergiftigen,’ fluister ik, terwijl ik zie hoe het bloed uit haar gezicht wegtrekt als ik de belediging uitspreek. ‘Je krijgt niet genoeg tijd om een Braevickse griffioenrijder een theetje aan te bieden als ze op je af komen razen.’
‘Hoe wist je dat?’ Ze verkrampt onder me, en klóte, haar dijen klemmen om mijn heupen.
Ik moet als de tering van haar af zien te komen voordat ze beseft dat ze nog een wapen tot haar beschikking heeft als het op mij aankomt. ‘O, Violent, je bent goed, maar ik heb wel betere gifmeesters gezien. Het is de kunst om het niet zo opvallend te doen.’
Brennan zou een voor hem typisch gefrustreerde zucht slaken als hij wist hoezeer zijn zusje in het volle zicht te werk ging. Maar goed, hij zou me er ook van langs geven omdat ik Violent in deze positie heb.
Mijn mond loopt vol van een bittere smaak. Ze heeft geen flauw idee dat hij nog leeft.
Ze doet haar mond open alsof ze iets wil zeggen.
‘Ik denk dat ze voor vandaag wel genoeg heeft geleerd,’ blaft Aetos.
Ik heb er elk grammetje zelfbeheersing voor nodig om niet op te schrikken bij het plotselinge besef dat we niet met z’n tweeën zijn. ‘Is hij altijd zo overbezorgd?’ mompel ik, en ik zorg dat er een paar centimeter tussen ons zit.
‘Hij geeft om mij.’ Ze knijpt haar ogen tot spleetjes naar me, waarvan ik begin te denken dat het haar standaarduitdrukking is.
‘Hij staat je in de weg. Geen zorgen. Ik zal je vergiftigingsgeheimpje voor me houden.’ Ik trek mijn wenkbrauw met litteken op en hoop dat zij snapt dat ik haar vraag om ook mijn geheim te bewaren. Dan laat ik onze ineengeslagen handen langs haar zijde glijden en schuif ik de dolk met een juweel in het heft waar zij eigenlijk niets aan heeft in de schede. Hij is verdomme veel te groot voor haar. Te gemakkelijk weg te stoten.
‘Je gaat me niet ontwapenen?’ vraagt ze als ik mijn vingers uit de hare schuif en mijn gewicht van haar af haal.
Gódenzijdank beschikt zij wel over het gezonde verstand om mijn heupen uit haar vastklemmende dijen te bevrijden, want het mijne is vervlogen en vervangen door de aandrang om ze precies op die plek te laten en haar naar de dichtstbijzijnde lege kamer te dragen om te achterhalen hoe aangetrokken we ons precies tot elkaar voelen.
Maar dat zou op een volslagen ramp uitlopen.
‘Neh. Weerloze vrouwen zijn nooit mijn type geweest. Wij zijn klaar voor vandaag.’ Ik sta onmiddellijk op, laat haar daar liggen en loop naar de rand van de mat om mijn wapens van Imogen aan te pakken.
‘Wat was dat in hemelsnaam?’ fluistert ze, als ze me mijn laatste messen teruggeeft.
‘Aetos.’ Ik negeer haar vraag en richt me tot de squadronleider aan de andere kant van de mat, die zoals gebruikelijk druk bezig is met Violet bemoederen.
Zijn hoofd draait met een ruk naar het mijne en de woede die erop staat geschreven zorgt er bijna voor dat ik glimlach.
‘Ze kan wel wat minder bescherming en wat meer begeleiding gebruiken.’ Ik richt een beschuldigende blik op hem totdat hij knikt, zich omdraait en wegloopt.
‘Ineens zin gekregen om met eerstejaars te sparren?’ vraagt Garrick, die mijn pas bijhoudt zodra ik een paar stappen bij het Tweede Squadron uit de buurt ben. Er trekt een glimlach aan mijn mondhoeken. ‘Of alleen specifiek díé eerstejaars?’
‘Soms haat ik het hoe verdomd oplettend jij bent.’
‘De manier waarop jij haar aankijkt is moeilijk te missen,’ zegt hij met lagere stem.
‘Alsof ik haar wil doden?’ breng ik ertegen in, en ik bespeur een interessante wedstrijd bij de Sectie Klauwen.
‘Of neu–’
‘Maak die zin niet af op een moment dat ik zin heb om iemand te slaan.’ We worden allebei geheid door de ander ingemaakt, waardoor wij de perfecte sparringpartners zijn, maar ik ben dusdanig geërgerd dat ik mijn vriend aanzienlijke schade zou kunnen berokkenen, ondanks zijn grotere postuur.
‘O, doe eens, alsjeblieft?’ Hij legt zijn hand op zijn hart en grijnst. ‘Ik wil dat je die grote, sterke handen gebruikt om mij te laten zien –’
Ik geef hem zo’n harde duw tegen zijn schouder dat hij zijwaarts strompelt en ik blijf bij zijn sectie vandaan lopen tot ik bij die van Klauwen ben. Hoe verder weg hoe beter als het op een Sorrengail aankomt.

Hoofdstuk 16

Xaden

‘Zie je niet wat er is gebeurd? Wat Xaden heeft gedaan?’ vraagt Aetos aan Sorrengail, terwijl hij in paniek raakt als de infanteriesoldaat die hij had moeten zijn en erop zinspeelt dat ik de uitkomst van de Verkoring heb veranderd.
Als ik er elke keer op reageer als iemand mijn naam door het verdomde slijk sleurt, krijg ik nooit meer iets gedaan. In de meeste gevallen hoor ik de belediging aan, sla ik hem op om er later op terug te komen, en ga ik verder met mijn dag. Zoals Sgaeyl altijd graag aanhaalt, houden draken zich niet bezig met de meningen van de schapen… of van de meeste mensen.
Maar Aetos’ vingers drukken in de schouders van Sorrengails uniform, net boven het verband waar die lul van een eerstejaars die Tairn levend had verbrand zijn mes in had gestoken. Een onverklaarbare woede pompt door mijn aderen, als kleine ijsscherven die overal sneeën achterlaten. Ik ram mijn mentale blokkades naar beneden zoals ik altijd doe wanneer ik bij wie dan ook in de buurt ben, laat staan een geheugenlezer.
‘Leg alsjeblieft even uit wat jij denkt dat ik heb gedaan.’ Ik stap het maanlicht in dat het grootste deel van het vluchtveld verlicht en verbreek de krachtenstroom vanuit Sgaeyl. De schaduwen van de nacht springen naar hun natuurlijke vorm terug zodat deze klootzak me goed kan zien.
‘Jij hebt de Verkoring naar je hand gezet.’ Aetos haalt zijn handen van Sorrengails schouders en ik besluit dat ik hem ze laat houden. Voorlopig.
Serieus? Van alle wetten die ik hier overtreed, is dát waar hij nu over wil beginnen?
Ik moet bijna lachen, maar dan gaat die klootzak recht voor Sorrengail staan, alsof Violent zijn bescherming nodig heeft. Hij heeft haar daarstraks niet op het veld gezien zoals ik haar zag, want anders zou hij niet als een babysitter aan haar vastgeplakt zitten.
‘Dain, dat is…’ Sorrengail stapt achter hem vandaan.
‘Is dat een officiële beschuldiging?’ Goden, geef me alsjeblieft een reden om dit opgeblazen Codex-volgertje eens een goed pak rammel te geven. Eén keertje maar.
‘Hij is irritant en verder niets. Houd jezelf eens in de hand,’ preekt Sgaeyl, alsof haar genegenheid voor het kleine gouden draakje niet precies de reden is dat we in deze verdomde situatie zitten.
Ik houd mijn ogen op Aetos gericht en kijk vooral niet naar Sorrengails grote, hazelnootbruine ogen en de schaafwonden die haar huid ontsieren. Ik laat mijn blik al helemaal niet afdwalen naar die strakke rondingen en –
Klote, ze is een afleiding. Een die ik me niet kan veroorloven maar toch een waar ik zojuist voor de rest van mijn godenverdomde leven mee op ben gezadeld. En in plaats van met een boze frons naar mij op te kijken, met een vurigheid waar ik verdomme niet bij weg schijn te kunnen blijven, zien haar ogen er door de angst eerder amberkleurig dan blauw uit in het maanlicht.
Angst voor… Aetos? Er kolkt iets onaangenaams in mijn onderbuik.
‘Heb je ingegrepen?’ wil Aetos weten. Zijn stem neemt een zeurderig toontje aan.
‘Heb ik wat gedaan?’ Ik trek een wenkbrauw op en laat al mijn haatgevoelens voor deze verwende hufter naar buiten. Dit kleine figuurtje van puur arseenzuur werkte zichzelf bijna de dóód in op dat veld en hij bekommert zich om het protocol? ‘Zag ik dat ze in de minderheid was en daarbovenop ook al gewond was? Vond ik haar moed zowel bewonderingswaardig als verdomde róékeloos?’ Ik bega een grandioze fout door haar aan te kijken, en de grip op mijn kalmte verslapt. Ze had daar kunnen sterven. Het gebeurde bijna. Recht voor mijn neus.
‘En ik zou het zo opnieuw doen,’ zegt ze, terwijl ze haar koppige kin naar mij kantelt.
‘Weet ik verdomme!’ Shit. Daar houdt het verslappen dan meteen mee op – mijn zelfbeheersing is zojuist vervlogen. ‘Zag ik haar een gevecht tegen dríé grotere cadetten doorstaan?’ Ik knijp mijn ogen tot spleetjes naar Aetos. ‘Want het antwoord is elke keer ja. Maar je stelt de verkeerde vraag, Aetos. Je hoort te vragen of Sgáéyl het ook zag.’
‘Je gaat mij niet bij deze onzin betrekken.’
‘Jij hebt míj hier anders maar al te verdomde graag in meegesleurd. Sinds wanneer ga jij helemaal smelten van kleinere draken?’ Niet dat het gouden draakje niet schattig is. Maar als je van scháttig soft wordt, werk je jezelf hier de dood in, wat precies de reden is waarom Sorrengail zo gevaarlijk voor mij is.
Aetos kijkt zenuwachtig weg, zoals het ook hoort.
‘Zijn paringspartner had het hem verteld,’ fluistert Sorrengail. Blijkbaar heeft iemand haar over Tairn en Sgaeyls paringsband ingelicht.
‘Sinds wanneer ga jij emotioneel doen van een mensenvrouw?’ zegt Sgaeyl uitdagend.
‘Ik ben pissig, niet emotioneel,’ corrigeer ik haar. ‘Ze heeft het nooit zo met pestkoppen opgehad,’ bevestig ik. ‘Maar je moet het niet zien als affiniteit jegens jou. Ze is gek op dat kleine draakje. Helaas, Tairn heeft jou helemaal in z’n eentje uitgekozen.’
‘Klote,’ mompelt Aetos, die het eindelijk begint te snappen.
‘Dat dacht ik dus ook.’ Ik schud mijn hoofd naar de squadronleider. ‘Sorrengail is wel de laatste persoon op het Continent die ik ooit aan mij gelinkt wil zien worden. Dit komt niet door mij.’ Na één seconde op dat veld is mijn houding tegenover Violent omgeslagen van ‘misschien vermoord ik haar, misschien niet’ naar ‘bescherm haar koste wat het kost’.
En niet omdat ze geniaal is, of beeldschoon, of ergerlijk goed in staat om mijn zorgvuldig opgebouwde zelfbeheersing aan stukken te rijten, hoewel ze al die dingen absoluut wel is. Nee. Ik had hier níéts over te zeggen. Tairn heeft mijn beslissing voor me gemaakt.
‘En al was het wel zo.’ Ik stap Aetos’ persoonlijke ruimte binnen en ik moet het hem nageven, hij wijkt niet achteruit als ik boven hem uitsteek. ‘Zou je me dan echt dat verwijt voor de voeten willen werpen, wetende dat ik enkel daardoor de vrouw heb kunnen redden die jij je beste vriendin noemt?’ Op een zeker punt gaat Sorrengail onder ogen moeten zien dat haar lieve vriendje na het afgelopen schooljaar in het kwartier is veranderd in iemand die ze niet kent.
Zijn zwijgen is verdomde heerlijk, en het zegt meer dan welk verwijt ik hem ook kan maken.
‘Er zijn… regels,’ stamelt hij, terwijl hij zijn uiterste best doet om mij intimiderend aan te staren, hoewel ik meerdere centimeters langer ben. Een apart moment om meer ruggengraat te krijgen, maar leuk voor hem.
‘En gewoon uit nieuwsgierigheid, zou jij, laten we zeggen, die regels wat ópgerekt hebben om jouw lieve kleine Violet op dat veld te kunnen redden?’ Haar naam heeft een vreemde smaak op mijn tong, zachter dan de bijnaam waar ik de voorkeur aan geef.
‘Dat was wreed, zelfs voor jou,’ merkt Sgaeyl met een geamuseerde ondertoon in haar stem op.
‘Het is jammer dat zij erdoor gekwetst wordt, maar ze zal toch echt een dikkere huid moeten krijgen om ons partnerschap te overleven, en Aetos kan zich niet in onze nabijheid bevinden.’
‘O, dus we brengen niet ter sprake dat jij al in beweging was gekomen toen Tairn landde?’ kaatst ze terug. ‘Dat als hij niet was gekomen, je zowaar schuldig zou zijn aan juist datgene waar de kroost van de kolonel je van beschuldigt?’
‘Ik reageerde op mijn instinct om te bescherm–’
‘Laten we elkaar niet in verlegenheid brengen door jou die zin af te laten maken.’
Verdomme, ik haat het wanneer ze dat doet. Zij is het enige wezen op het Continent met een scherpere tong dan ik. Nou ja. Violent zou haar nog weleens het nakijken kunnen geven.
Verdorie, Aetos heeft nog stééds geen antwoord gegeven.
‘Dat kun je niet aan hem vragen.’ Sorrengail loopt recht op me af en gaat naast Aetos staan wanneer de ritmische slagen van drakenvleugels de lucht opvullen. Blijkbaar hebben de Empyrean besloten dat ze zich met beide draken mag laten binden.
‘Ik beveel je te antwoorden, squadrónleider.’ Ik houd mijn ogen op hem gericht. Kom op, laat haar eens zien wie je echt bent.
Aetos slikt zo onhebbelijk hard dat ik het kan horen en hij knijpt dan zijn ogen dicht. ‘Nee. Dat zou ik niet hebben gedaan.’
Ik snuif minachtend. Verdomde regeltjesvolgende lafaard. Hij verdient het niet om dezelfde lucht in te ademen als Violent. Ze is half zo groot als hij en duizendmaal moediger. Over een ongelijke relatie gesproken. Er is geen enkele regel in dit godenverlaten college die mij zou beletten om het leven van Bodhi, Garrick of Liam te redden… en nu het hare.
Aetos draait zijn gezicht vliegensvlug naar Sorrengail, maar zelfs ik zie de schade die hij heeft aangericht. Ze kijkt alsof iemand zojuist haar favoriete boek kapot heeft gescheurd.
Shit. Wat is dat onaangename gewicht dat op mijn longen drukt? Is dat… Nee. Schuld kan het niet zijn. Ik kan me niet meer herinneren wanneer ik me de laatste keer schuldig voelde om… nou ja, alles waar geen gemarkeerde bij betrokken was.
‘Ik zou het niet aankunnen om te moeten toezien dat jou iets overkomt, Vi, maar de regels –’ zanikt Aetos.
‘Het is al goed,’ onderbreekt ze hem, en ze legt haar hand op zijn schouder.
Onmiddellijk slaat het schuldgevoel in misselijkheid om, waar ik merkwaardig blij om ben.
‘De draken komen weer terug.’ Ik breng het onnodig onder woorden terwijl ze beginnen te landen, waardoor de cadetten zich uit de weg dringen. ‘Terug in de formatie, squadronleider.’
Aetos krabbelt ervandoor als de kleine rat die hij ook is.
‘Waarom moest je hem dat aandoen?’ Sorrengail schreeuwt verdomme zowat tegen me en schudt dan haar hoofd. ‘Laat maar.’ Ze wimpelt me af en loopt weg zonder nog een woord te zeggen.
Ik knipper met mijn ogen. Amari, deze amper anderhalve meter lange bron van irritatie is de enige persoon die óóit het lef heeft gehad om mij áf te wimpelen. Ik kom al in beweging voordat mijn gezonde verstand me kan aanraden het gewoon te laten rusten.
‘Omdat je te veel vertrouwen in hem hebt.’ Ik heb haar in een paar luttele stappen ingehaald. ‘En alleen als jij weet wie je kunt vertrouwen, kun je in leven blijven – kunnen wíj in leven blijven – niet alleen in het kwartier maar ook na het afstuderen.’
‘Er bestaat geen wíj,’ brengt ze ertegen in, terwijl ze op een haartje na een botsing met een andere langs rennende rijder voorkomt, waardoor mijn hart een slag overslaat. Gisteren had ik er wellicht niets om gegeven.
Vandaag is haar bloed ook mijn bloed.
‘O, ik denk dat je wel inziet dat die tijd achter ons ligt.’ Ik grijp haar elleboog en trek haar uit de weg van een volgende aankomende botsing. Is dít wat het inhoudt om te proberen deze vrouw in leven te houden? Ze neemt het op tegen drie gewapende pestkoppen om de kleinste draak te verdedigen, maar ze let niet op waar ze verdomme haar vóéten neerzet? ‘Tairns banden zijn zo krachtig, zowel met zijn paringspartner als met zijn rijder, omdat híj zo krachtig is. Toen hij zijn vorige rijder kwijtraakte, bezweek hij er bijna aan, waar op haar beurt Sgaeyl bijna aan doodging. De levens van paringspartners zijn –’
‘Onderling afhankelijk, dat weet ik,’ snauwt ze terug. De woede benadrukt het blauw in haar ogen als ze haar blik van mij losscheurt en zich op de bewegingen van de landende bende richt.
Wat is er in Dunnes naam met mij aan de hand dat ik dat soort teringzooi opmerk?
‘Wie is er nu aan het smelten?’ vraagt Sgaeyl.
‘Je aangetrokken voelen en smelten zijn niet hetzelfde.’ En ik ben al pissig op mezelf vanwege dat eerste. Ik ga verdomme echt niet aan het tweede beginnen. ‘Elke keer als een draak een rijder uitkiest, is die band sterker dan de vorige, wat wil zeggen dat als jij sterft, Violent, er een reeks gebeurtenissen in gang wordt gezet waar mogelijk ook mijn dood uit voortvloeit. Dus ja, het is erg jammer voor alle betrokkenen, maar vanaf nu bestaat er een wíj, als de Empyrean Tairns keuze in stand houden.’
Haar ogen worden groot en haar lippen gaan uiteen.
En ik ben állesbehalve aan haar mond aan het denken, niet nu ik grotere zorgen heb, zoals hoe ik haar in leven houd. Ik denk ook helemaal niet aan de beste hoek waaruit ik haar kan zoenen. Of hoe haar perfecte kont in mijn handen aan zou voelen.
‘En nu Tairn in het spel is, en andere cadetten weten dat hij tóch bereid is om zich te binden…’ Goden, ze gaan het op haar voorzien hebben. Op de mat. Op de gangen. In de verdomde badruimte waar ik geen toezicht kan houden. Ik wend met een ruk mijn blik af en adem uit, met zo veel kracht dat ik het bijna een zucht zou noemen.
‘Daarom zei Tairn dat ik bij jou moest blijven,’ fluistert ze, alsof de ernst van onze situatie eindelijk tot haar doordringt. ‘Vanwege de ongebonden.’
‘De ongebonden gaan je proberen te vermoorden in de hoop dat Tairn zich dan met hén wil binden.’
Garrick komt mijn kant op, en ik schud mijn hoofd. Wat voor nieuws hij dan ook over de missie van gisteravond heeft, het kan wel wachten. ‘Van alle mensen in het kwartier moest Tairn zich uitgerekend met Sorrengail binden?’ Mijn leven staat op het punt oneindig veel ingewikkelder te worden.
‘Vraag hem gerust naar zijn beweegredenen,’ stelt Sgaeyl voor.
‘Ik dacht het verdomme niet. Ik raak mijn hoofd liever niet kwijt.’ Wat een lompe zak is hij toch. ‘Tairn is een van de sterkste draken op het Continent en de enorme krachten die hij doorgeeft, zullen binnenkort van jou zijn. De komende paar maanden zullen de ongebonden gaan proberen een recentelijk gepaarde rijder te vermoorden, terwijl de band nog zwak is, als er nog een kans bestaat dat die draak van gedachten verandert en hen uitkiest zodat ze niet een heel schooljaar opnieuw hoeven te doen. Want voor Tairn? Voor hem zijn ze tot vrijwel alles bereid.’ Ik slaak een echte zucht dit keer. ‘Er zijn eenenveertig ongebonden rijders voor wie jij nu doelwit nummer één bent geworden.’ Ik steek mijn wijsvinger omhoog.
‘En Tairn denkt dat jij voor bodyguard gaat spelen.’ Ze snuift. ‘Blijkbaar weet hij niet hoe erg jij de pest aan me hebt.’
‘Hij weet heel goed hoe erg jij de pést aan haar hebt en hoe vaak je staat te staren –’
‘Ik ga me vrijwillig aanmelden voor élke mogelijke missie in koud weer als jij –’
‘Onbeschoft. Alsof jouw onvermogen om je eigen hormonen onder controle te houden moet leiden tot mijn ongemak.’ Ze huivert mentaal. Hoe meedogenloos en venijnig mijn meid dan ook is, ze trekt een grens bij de kou tenzij we naar Aretia vliegen.
‘Hij weet heel goed hoeveel waarde ik aan mijn éígen leven hecht,’ breng ik ertegen in. Mijn blik dwaalt neerwaarts over Sorrengails lichaam. Er valt absoluut níéts te zien wat me niet aanstaat. Sterker nog, als Amari in hoogsteigen persoon ooit een vrouw heeft ontworpen met mijn teloorgang in gedachten… Nou, klote. Misschien is dat precies wat Violent is – mijn teloorgang. Zachte huid. Scherpe geest. Vurig temperament. Dodelijk met een dolk. Moediger dan goed voor haar is. En volkomen onverstoorbaar. ‘Jij blijft opmerkelijk kalm voor iemand die zojuist heeft gehoord dat er jacht op haar gemaakt gaat worden.’ Waardoor zou zij volledig de controle verliezen? Wat voor man zou zij toestaan haar uiteen te laten vallen?
‘Ze is twee jaar jonger en zit in jouw commandoketen.’ Sgaeyl veinst verontwaardiging.
‘En jij bent vijftig jaar jonger dan Tairn. Dus wat is je punt?’
‘Dat is gewoon een doodnormale dag voor mij.’ Sorrengail haalt haar schouders op en mijn blik valt op de blos op haar wangen, die verfijnde roze tint waaruit ik opmaak dat ze niet zo onaangedaan door me is als ze graag voordoet. ‘En eerlijk gezegd is het een stuk minder intimiderend dat eenenveertig mensen jacht op me gaan maken dan dat ik constant in donkere hoekjes voor jóú op mijn hoede moet zijn.’
Goed punt.
De gouden draak landt achter ons, gevolgd door het gedrocht dat Sgaeyl haar paringspartner noemt, en ik ga er verdomme als de wiedeweerga vandoor nu Sorrengail bescherming heeft. Ik loop over het veld naar de plek waar Sgaeyl staat te wachten, aan het einde van de rij met de draken van de andere wingleiders.
Garrick staat iets uit de buurt van Chradh – zijn Bruine Schorpioenstaart – en trekt zijn wenkbrauwen naar me op als ik hem nader. ‘Dus… Jij en de dochter van de generaal.’
‘Niet grappig.’ Ik schud mijn hoofd en negeer Sgaeyls gepuf naast me wanneer generaal Melgren midden op het podium plaatsneemt. Ik krijg zoals altijd de kriebels als hij in de buurt is. Verdomde moordenaar. Het is niet moeilijk om hem buiten te sluiten; ik heb jarenlang geoefend met hem negeren. En trouwens, ik hoef niet te luisteren om te weten wat hij gaat zeggen.
Tairn krijgt zijn zin. Zij zal zich met beide draken binden. Zelfs de Empyrean gaan de op een na grootste draak op het Continent niet tegenhouden wanneer hij zich eindelijk wil binden. Ze willen hem terug in de strijd.
‘Gaat dit voor problemen zorgen?’ vraagt Garrick terwijl Melgren doorratelt.
‘Nee.’
‘Natuurlijk.’ Het woord druipt van het sarcasme.
‘Het gaat prima.’ Ik neem de eerstejaars die de Verkoring overleefden in me op.
‘Ik heb lijken gezien die het beter verging dan jou,’ mompelt mijn beste vriend.
‘Natuurlijk vergaat het lijken wel. Zij hebben níéts om zich druk om te maken.’ En ik heb zojuist Violet-verdomde-Sorrengail aangereikt gekregen om te beschermen als ik in leven wil blijven. Wat ik ook wil. Of liever gezegd, wat ik wel moet. Vooral aangezien Melgren zojuist heeft verkondigd dat ze zich met haar draken mag binden.
Ik laat mijn blokkades zodanig zakken dat ik de band kan voelen. De harde saffierkleurige die me met Sgaeyl verbindt, zit zoals altijd stevig op zijn plek, maar nu heb ik er nog twee. De onyxkleurige die van Tairn is, en de andere, een glinsterende streng… zilver, zoals de punten van haar haar. Klote. Hij heeft zich echt met haar gebonden. Alleen een paringsband zoals die van Sgaeyl en Tairn zou me met een andere rijder kunnen verbinden, of ik het nu wil of niet.
Sorrengail kijkt vanaf de andere kant van het veld naar mij, en ik ram mijn blokkades terug op hun plek en houd mijn wijsvinger omhoog. Zij is nu doelwit nummer één op deze plek, en mijn grootste zwakte.
‘Het lijkt erop dat we haar in leven moeten houden,’ mompelt Garrick als generaal Sorrengail naar voren stapt om haar jaarlijkse toespraak over familie te houden, hoewel ze die van haar voor de draken gooide.
‘Ja.’ Hoe ga ik haar in hemelsnaam in leven houden bij alle klerezooi van de eerstejaars waar ik niet bij mag zijn? Ik kijk het veld rond en zie mijn pleegbroer Liam voor zijn nieuwe Rode Dolkstaart staan, terwijl de draken hun rijders relikwieën bezorgen om magie door te sturen. ‘Misschien moet ik Liam naar haar squadron overplaatsen.’
‘Liam?’ vraagt Garrick.
‘Hij is de beste van zijn jaar.’ Ik knik als het feestgejuich onder de eerstejaars losbarst. ‘Ik heb hem gevechtstraining gegeven, dus ik weet dat hij haar kan beschermen.’ Plus, hij is aan mij even trouw als ik aan hem.
‘Of je zou haar een kans kunnen geven om het eerst in haar eentje te redden.’ Garrick slaat zijn armen voor zijn borst over elkaar en werpt een zijdelingse blik op mij.
Er is een veelvoud aan redenen waarom hij wellicht gelijk heeft.
‘Maar als je dan toch besluit die kant op te gaan, iedereen houdt van Liam, dus zij hopelijk ook. Dan is het makkelijker voor hem om haar te bewaken.’
‘Zij mag hem vast wel.’ Dat onaangename gevoel in mijn onderbuik speelt weer op en legt een knoop.
Garrick grijnst. ‘Geen zorgen. Hij zal haar niet neuken.’
Ik knijp mijn ogen tot spleetjes naar Garrick. ‘Waarom zou ik er iets om geven of hij…’ De woorden sterven weg op mijn tong wanneer Aetos achter Sorrengail gaat staan en zijn hand naar haar rug uitsteekt. Die klootzak gaat haar pantser losstrikken. Hij legt zijn handen op haar huid. Ik adem in door mijn neus en uit door mijn mond om de vlug opkomende misselijkheid te verminderen.
‘Relax, hij strikt haar weer dicht,’ zegt Garrick, en ik weet zonder te kijken dat die klootzak nog steeds aan het glimlachen is. ‘Zie je? Ze draait alweer om.’
Sorrengail draait zich in Aetos’ armen en hij brengt zijn handen naar haar gezicht. Hij wroet ongetwijfeld door haar herinneringen om te zien of ik daadwerkelijk tussenbeide was gekomen.
‘Niets te… O shit.’ Garrick verlaagt zijn stem tot gefluister als Aetos zijn hoofd laat zakken en Sorrengail kust.
Het vuur raast door mijn aderen; de schaduwen verkrampen rondom me en vertekenen mijn gezichtsveld een seconde lang. Dain-verdomde-Aetos heeft zijn mond op míjn Violent zitten.
Niet van mij. Maar dat voorkomt niet dat de knoop in mijn maag ontrolt, zich warempel als zuur door mijn systeem verspreidt, door mijn borst heen brandt en het me bemoeilijkt om adem te halen tot die smeerlap zijn hoofd opheft.
‘Verdomme. Alles nog steeds goed met jou?’ vraagt Garrick, zijn stem doordrenkt van gelach.
‘Ik…’ Ik nagel mijn voeten vast aan het veld met schaduwen om te voorkomen dat ik daarheen marcheer en Aetos een klap met mijn vuist bezorg. Waar haalt hij verdomme het lef vandaan om de mond te kussen waar hij nog geen regel voor op wilde rekken om te beschermen, terwijl ik –
‘Ja, wat zou jij dan doen?’ vraagt Sgaeyl.
Klotezooi. Wat zóú ik dan doen?
‘Je ziet een beetje groen.’ Garrick buldert van het lachen en ik forceer de lucht in en uit mijn longen wanneer Sorrengail bij Aetos weg stapt.
Hij kijkt grijnzend op haar neer, maar… wacht. Zij geeft geen blijk van hetzelfde gevoel. Nee, Sorrengail ziet eruit alsof ze zojuist per ongeluk haar neef heeft gezoend en zich niet snel genoeg uit de voeten kan maken. Over gênant gesproken.
‘In al die twintig jaar heb ik jou volgens mij nog nooit jaloers zien worden. Dit is prachtig.’ Garrick slaat met zijn hand op mijn schouder.
Jaloers. Dat is precies wat dit hete, bijtende gevoel is – jaloezie. En nu ben ik voor de rest van onze levens aan deze vrouw gelinkt.
Ik moet zo ver mogelijk bij haar uit de buurt zien te blijven.
‘Maar dat doe je niet,’ voorspelt Sgaeyl. Ik zou in de verleiding komen mijn middelvinger op te steken als ik niet vermoedde dat ze het eraf zou bijten, gewoon om te laten weten dat ze dat kan.

>