Preview: De binnentuin

De binnentuin

Eén groentetuin verbindt de levens van verschillende buren in Margreet en Reina Crispijns aangrijpende roman De binnentuin.

Een verwaarloosd veldje met daaromheen de kleine achtertuinen van hoge herenhuizen: dat is de tot de verbeelding sprekende setting van De binnentuin van Margreet en Reina Crispijn. De dochter van vrienden van de eigenaar, de heer Laarhuis, komt op het idee om het veldje om te toveren tot een gezamenlijke groentetuin. Alle buren die meedoen hebben zo hun eigen verhaal. Ruzies, problemen en verliefdheden: alles passeert de revue. En langzaam maar zeker raken al deze levens door de binnentuin met elkaar verweven. Margreet en Reina Crispijn nemen je in De binnentuin mee naar een bijzonder stukje grond, bevolkt door bijzondere karakters. Een heerlijk feelgoodverhaal vol realisme én wegdroommomenten.


Hoofdstuk 1

Oude meneer Laarhuis, een magere, wat gebogen man, zat voor het raam toen er gebeld werd. Hij strompelde naar de voordeur en knikte tegen de jonge vrouw die voor hem stond. ‘Katinka. Eh… Wou je binnenkomen?’
‘Nu u zo aandringt…’ Katinka stapte langs hem heen de gang in en pakte een plastic bus uit haar tas. ‘Van moeder. Tomatensoep en verse broodjes. Ze is bang dat u geen eten heeft nu u gevallen bent.’
‘Zo erg was het nu ook weer niet en ik heb nog wat brood liggen, al is het tamelijk oud en jouw moeder is een engel,’ verklaarde meneer Laarhuis.
‘Een engel.‘ Katinka dacht even aan haar moeder en lachte toen breed. ‘Ze is in ieder geval wel opvliegend. Zal ik de soep even voor u opwarmen?’
‘Ze is een engel. Er zijn er niet veel zoals zij,’ vermaande hij. ‘En die soep, och…nu je hier toch bent.’
Katinka wist dat het de oude meneer Laarhuis moeite kostte om toe te geven dat hij wel wat hulp kon gebruiken en zette een kom soep in de magnetron.
Even later zaten ze samen in de late middagzon voor het raam en keken uit over de verwilderde tuin. ‘Bent u daar gestruikeld?’ vroeg Katinka.
‘Ja, er lag een boomstronk op het pad. Geen idee hoe die er is gekomen,’ zei meneer Laarhuis vaag.
‘Misschien moet u toch eens iets aan de tuin laten doen,’ adviseerde Katinka voorzichtig.
‘Het wordt me soms wel een beetje te veel,’ gaf hij toe. ‘Die lui hier in de buurt willen allemaal een stuk kopen. Maar dat doe ik niet. Dat wordt een en al tegel met een verdwaalde bloembak en daar heb ik geen zin in. Ik houd veel van vogeltjes en die verdwijnen met zo’n soort parkeerterrein. Trouwens, het is ook slecht voor de bijen,’ zei hij knorrig en vervolgde: ‘Dit was in het verleden een Meent. Een soort weide die door de hele buurt werd gebruikt. Mijn grootvader heeft toen de gemeente eraf wilde, die grond gekocht. We hebben er vroeger heel wat groente vanaf gehaald en een paar bloemetjes en selderij en zo. Het was best mooi. Nu niet meer. Maar als er een buurman klaagt over onkruid dat in zijn tuin terecht komt, zeg ik dat ik een wilde tuin heb. Ik verkoop de grond mooi niet.’
Een kruidentuin, een groentetuin…. Katinka dacht na. ‘En als u nu eens, met hulp van de mensen die hier omheen wonen…,’ begon ze langzaam. Ze zag het voor zich. Een binnentuin waarin ze kruiden, groenten en wat bloemen zouden zaaien en waar alle buren gebruik van konden maken. Je had grote kans dat het idee door de meesten omarmd zou worden.
‘Met hulp van alle buren?’ vroeg hij wantrouwend. ‘ Er zitten een paar zeurpieten bij hoor. En wie regelt dat dan allemaal? En zouden ze het willen?’
‘Als ze zoveel last hebben van het onkruid, vast wel,’ zei Katinka optimistisch. ‘Ik wil wel een brief schrijven voor de buren. Tegenwoordig wil iedereen een groentetuin hebben. Onbespoten en zo.’
Hij knikte langzaam. ‘Laat me er nog even over nadenken.’
‘Begrijp ik. Natuurlijk,’ zei Katinka. ‘Zal ik nog een beetje soep warmen. En eet dat broodje nu eens lekker op.’
‘Niet zo haastig allemaal,’ verzocht hij. ‘Ik houd er niet van om te haasten, al is dit wel de tijd om iets aan die tuin te doen. Ik bel je nog wel.’
Na een week was meneer Laarhuis aan het idee gewend en had Katinka een brief bij de buren die om de binnentuin heen , de bus gedaan. Er werd een soort vergadering bij meneer Laarhuis belegd en de meeste buren waren enthousiast over het idee. En een kleine maand verder werd de grond van de Binnentuin omgespit.

Hoofstuk 2

‘Een groentetuin? Waarom heb je die mensen niet kunnen overtuigen dat dat rommelveldje een bloementuin moest worden?’ riep Florrie Amersberg boos uit.
‘Wij hadden helemaal niets afgesproken. Dat had jij gedaan. Ik vind een groentetuin veel aardiger,’ antwoordde haar man Evert-Jan kalm.
‘Denk je dan helemaal niet aan de waardedaling van ons huis? Denk je werkelijk dat mensen dit mooie, pas gerestaureerde pand willen kopen als ze achter op een groentetuin, eigenlijk een ordinaire volkstuin, moeten uitkijken?’
‘Ordinaire volkstuin?’ Vragend keek Evert-Jan zijn vrouw aan.
‘Ja, niets meer en niets minder. Armoedige mensen hebben zo’n tuintje,’ antwoordde Florrie bits. ‘Anders kunnen ze niet rondkomen.’
‘Ik zie al dat jij er geen benul van hebt wie zo’n volkstuintje heeft: mensen uit allerlei beroepen, van dominee tot timmerman en van dokter tot schoonmaker. Mensen die zich even willen terugtrekken in de natuur en het heerlijk vinden om groenten en kruiden te kweken in hun eigen, paradijselijke tuintje. Wees jij ook maar blij dat er geen speeltuintje op dat veldje komt. Er waren een paar mensen die daarop aandrongen.’
Geschokt keek Florrie hem aan. Een speeltuin? Ze moest er niet aan denken om elke dag geconfronteerd te worden met het gejengel, gekrijs, geschreeuw en ander lawaai van kinderen. Natuurlijk hield ze wel van kinderen, maar dat gedoe er omheen… Het kwam misschien doordat ze zelf, na vijf jaar huwelijk, nog geen kind hadden gekregen. Florrie had graag een dochter gewild, eentje die op haar leek en met wie ze, als ze iets ouder was, gezellig kon winkelen en andere leuke dingen kon doen. Nou ja, ze moest er toch mee leren leven, er zat niets anders op.
‘Maar ik had een tuin zo leuk gevonden,’ pruttelde ze nog na. ‘Ik zag het voor me: een mooi grasveld met bloemen en struiken, een paar bomen en hier een daar een heel mooi beeld.’
‘Je bedoelt toch zeker geen tuinkabouters met van die rare puntmutsen op hun bolletjes?’
‘Natuurlijk niet en dat weet je best. Ik bedoel die witte, sierlijke, slanke, Griekse vrouwenbeelden met bloemenkransen om hun hoofd en ze dragen meestal een mand druiventrossen op hun schouders. Heel mooi. En als het weer erover heen komt, dan krijgt die witte steenkleur een heel bijzondere, verweerde glans. Heel chic.’
‘Weet je hoe ik dit noem? Pure kitsch, Florrie. Nee, lieve meid, het wordt geen hof van Eden met halfnaakte, witte vrouwenbeelden die mandjes op hun schouders dragen… het wordt een prachtige groentetuin. Ik kan me nu al verheugen op de herfst: die geur van selderie en lavas. En dan die heerlijke, onbespoten groenten vers van het land: prei, bloemkolen, wortels, sperzieboontjes…’
Maar Florrie kreeg angstige visioenen van spinazie, postelein en vooral van spruitjes… om misselijk van te worden. Ook al bedekte je die groene knolletjes ze met een dikke laag gebakken uien, champignons en stukjes uitgebakken spek, dan nog waren ze niet om te eten. . Wat was er mis met een supermarkt? Daar kon je toch heel eenvoudig zakken voorgesneden, gewassen en ingevroren groenten kopen? Die groentetuin was toch helemaal niet nodig? En ze zag het ook al aankomen: wie moest die groenten schoonmaken en koken? Zij! Stel je voor dat er van die enge slakken tussen zaten… Griezelig. Gingen ze nu maar verhuizen, naar een andere buurt. Er werden op dit moment prachtige villa’s gebouwd aan de rand van het stadje. Daar woonden de gelijkgestemde zielen, daar hoorde ze thuis. Soms had ze het idee dat de buren en zij van twee verschillende planeten afkomstig waren.
‘Voor ik het vergeet, vanavond komen we weer als buurt bij elkaar bij meneer Laarhuis om te bepalen hoe de tuin moet worden ingedeeld en wat we er in gaan zetten. Ga mee, dan kun je echt eens kennis maken met de buren. Je hebt nog nooit met ze gesproken. Over het algemeen zijn het bijzonder aardige mensen, behulpzaam en hartelijk. Je hebt dan ook meer aanspraak in de buurt.
Florrie rilde. Ze zat helemaal niet te wachten om nader kennis te maken met de buren.
Plotseling flitste er een gedachte door haar hoofd: vanmiddag… Een glimlach verscheen op haar gezicht. Er was een nieuw lid bij de tennisclub gekomen, een man, heel anders dan Evert-Jan, charmant op een gevaarlijke manier. Hij heette Nicolaas Luning, Nick voor vrienden. Florrie was met hem aan de praat gekomen na een partij tennis die ze jammer genoeg had verloren. Nick was ongetrouwd, had ze gemerkt en zij… zij had even verzwegen dat ze een echtgenoot had. Voor eventjes maar… Daar was toch niets mis mee en een beetje flirten, dat was toch ook geen doodzonde? Het leven hier was al saai genoeg met al die tuinierende mensen die met zijn allen op de groenten toer gingen en als hobby met blote handen gingen wroeten in de aarde. Vreselijk, om je kostbare handen hieraan bloot te stellen. Gestoorde lui.
Ze moest echter wel heel voorzichtig zijn, want er ontstonden zo gauw praatjes in dit slaperige stadje. En als Evert-Jan erachter kwam, dan waren de rapen gaar. Dan veranderde hij in een knoertharde persoon met een onaandoenlijk gezicht, net zo’n stenen kop die je wel eens bovenop een Egyptische piramide zag- of was het nu een leeuw?- nou ja, ze bedoelde een soort sfinx.
Florrie keek door het raam naar het omgeploegde stuk grond en zag opeens een jonge vrouw die met een hark en schoffel aan het werk was: Mireille Daniels.
‘Daar staat een van je vriendinnen,’ merkte ze een beetje spottend op.
Evert-Jan kwam naast haar staan. ‘Je hebt helemaal gelijk. Zo’n aardige meid. Zij komt vanavond ook. Ik denk dat je best wel goed met haar op kunt schieten. Ze is altijd zo vrolijk.’
Kennelijk voelde de jonge vrouw in de omgeploegde binnentuin dat ze bekeken werd. Ze keek om zich heen en kreeg opeens de man en de vrouw achter het raam in de gaten. Spontaan hief ze haar arm op en zwaaide.
Vrolijke Mireille… En laat ze daar nou net geen zin in hebben, dacht Florrie.
Evert-Jan zwaaide terug. ‘Aardige meid,’ zei hij warm.
Florrie keek plotseling achterdochtig naar hem op. Hij zou toch niet…? Maar het gezicht van haar echtgenoot stond volkomen neutraal. Gelukkig… Je kon maar nooit weten, dacht ze gerustgesteld. ‘Je moest vanavond maar alleen gaan,’ merkte ze op.
Vanaf nu wilde ze niet meer aan die rottige groentetuin denken. Er was een ander en veel leuker onderwerp waarover ze heerlijk kon fantaseren.


>