Preview: De storm

De storm

De storm van Martin Scherstra gaat over Akke, die vrijwilliger is bij de plaatselijke brandweer. Ze is stoer, maakt van haar hart geen moordkuil en kan goed voor zichzelf opkomen. Maar als het op Jim aankomt, is dat heel anders. Ze heeft jaren geleden een relatie met hem gehad en heeft hem al jaren niet gezien. Dan komt hij terug en… meldt hij zich aan voor de vrijwillige brandweer! Jim is nadrukkelijk aanwezig, met zijn uitbundige lach, zijn betweterige gedrag en zijn slordige haast. Voor Akke komt daar nog bovenop dat ze hem herkent van vroeger, en de pijn van hun verbroken relatie komt in alle hevigheid weer naar boven. Pas veel later beseft ze dat hij is veranderd – ernstig veranderd. De vraag is of zij hem nu nog kan vergeven.

Martin Scherstra neemt je in De storm mee in een stormachtig verhaal over liefde en de nasleep ervan.


Proloog

Het grote, victoriaanse huis op de heuvel stak dreigend af tegen de grauwe avondhemel. Felle rukwinden geselden het gebouw, shutters klapten hard tegen de ramen en hier en daar dreigden planken los te laten. De eeuwenoude houten constructie zuchtte onder het geweld van de storm, die met windkracht tien over het kleine schiereiland raasde en nietsontziend te werk ging. Onder de laaghangende, knoestige takken van een oude kastanjeboom stond een donkere terreinwagen geparkeerd.
Afgerukte takken en losgeslagen dakpannen lagen verspreid over het terrein. Regenflarden verstoven in de aanwakkerende wind. Bulderende donderslagen deden het huis op zijn grondvesten schudden, gevolgd door tal van bliksemschichten die knetterend gedurende enkele seconden het terrein veranderden in een neonwit maanlandschap.
Het oude klinkerpad naar het huis was overwoekerd met onkruid; de lange stelen van het vingerhoedskruid en de brandnetels bewogen mee op het ritme van de harde wind. Een schaduw maakte zich los van het huis, beende haastig door het drassige gras naar de oude kastanje en gleed achter het stuur van de terreinwagen. De motor sloeg aan en de wagen reed weg met gedoofde koplampen, in de richting van de weg.
Enkele ogenblikken later klonk er een geweldige explosie, zodanig dat zelfs het loeien van de storm voor een paar seconden overstemd werd. Opnieuw volgde er een klap, waarbij het glas in ontelbare stukken uit de sponningen spatte. Wolken versplinterd glas en hout vermengden zich met de vlammen, die zich als Chinees vuurwerk fluitend een weg naar buiten zochten. Gretige vuurtongen likten aan het dak en achter de ramen laaide het vuur hoog op.
‘Jim?!’ De jonge vrouw deed langzaam haar ogen open. Eerst wazig en toen wat scherper zag ze de man die naast haar op de grond lag. Hij was bewusteloos. Pas toen zag ze de vlammen die knetterend een weg zochten langs het houten plafond en binnen de kortste keren de ruimte waarin ze zich bevonden, in lichterlaaie zetten.
‘Jim?!’ Op haar knieën kroop ze naar hem toe. Hij lag op zijn buik, met zijn gezicht in haar richting en zijn armen gestrekt naast het hoofd. Zijn voorhoofd vertoonde een bloederige kras.
‘Jim?’ Ze probeerde hem wakker te maken door aan zijn arm te trekken. Toen dat niet hielp, gaf ze een tik op zijn wang. Er ontsnapte een opgeluchte zucht aan haar lippen toen ze hem zacht hoorde kreunen. Even was ze bang geweest dat hij… Nee, daaraan wilde ze niet denken.
‘Jim?’ Opnieuw gaf ze hem een tik, en ditmaal schoten zijn ogen meteen open.
‘Akke?’ Verdwaasd kwam hij overeind, om direct weer kermend achterover te zakken en met beide handen naar zijn hoofd te grijpen. ‘O, mijn hoofd!’
Ze voelde haar eigen hoofd pijnlijk bonken, maar de klap die haar het bewustzijn had moeten doen verliezen, was blijkbaar minder hard aangekomen dan de klap die hij had gekregen.
‘We moeten hier weg, Jim. Het huis staat in brand!’ Hij verbeet de pijn die hem opnieuw dreigde te verlammen en kwam overeind. Grote vlammen sloegen naar het dak. Een vuursintel sprong over naar de houten trap en de leuningen, waar de meer dan honderd jaar oude guirlandes van gedroogde bloemen direct vlam vatten. Akke hielp hem opstaan.
‘Gaat het?’ vroeg ze bezorgd. Haar stem kwam nauwelijks boven het gesis en geknetter van de vlammen uit. Jim knikte in de richting van de deur. ‘Daarheen!’ In Akkes hoofd was het een chaos en helder denken was moeilijk. Maar ergens hoorde ze een waarschuwend stemmetje.
‘Denk je niet dat de deur op slot zit?’ gaf ze woorden aan haar gedachten.
‘Misschien wel,’ antwoordde Jim gelaten. ‘Maar we moeten het in ieder geval proberen, want…’ begon hij. De rest ging verloren in een verschrikkelijke hoestbui. Hij had rook binnengekregen en dat bemoeilijkte zijn ademhaling. Akke had er minder last van, maar de stekende rook sloeg wel op haar ogen. Tranen biggelden over haar wangen.
‘Het komt wel goed, liefje,’ troostte Jim haar, omdat hij dacht dat de emoties haar te veel werden. ‘Maak je maar geen zorgen.’
Ze wilde zeggen dat ze last had van de rook, maar wierp hem in plaats daarvan alleen een liefdevolle lach toe. Hij wilde haar geruststellen. Maar die hoop werd volledig de bodem ingeslagen toen ze de deur bereikten. Akke rammelde aan de deurkruk.
‘Hij zit op slot!’ Machteloos keek ze naar het vuur dat achter hen ongenadig huishield. Oranjegele vuurtongen lekten langs de wanden omlaag, waar de sleetse vloerbedekking vlam vatte. De trapleuningen en het plafond brandden als fakkels. Het geluid van zinderende vlammen was bijna oorverdovend. De verstikkende lucht van verbrand hout en terpentine hing zwaar in de lucht.
‘We kunnen geen kant op!’ riep Akke uit. ‘We zitten als ratten in de val!’ Op dat moment stortte het dak in.


>