Preview: Dubbel spel
Dubbel spel
Niemand weet, niemand weet... dat ze naast Marieke ook Imke heet
In Dubbel spel van Simone Foekens werkt Marieke op de HR-afdeling van een foodproducent. Wat niemand behalve haar directe baas weet, is dat ze de vragenrubriek verzorgt in het bedrijfsblad. Marieke is nogal introvert en teruggetrokken, dus niemand vermoedt dat zij achter ‘Lieve Imke’ zit, maar door haar turbulente privéleven voelt Marieke meestal feilloos aan wat ze de vraagsteller moet adviseren. Als Marieke – of eigenlijk Imke – wordt gevraagd om een bijdrage te leveren aan een ochtendprogramma op de regionale omroep, doet ze dat. Ze vervormt haar stem om niet herkend te worden en zo komt het dat zelfs presentator Fred niet weet wie zij in werkelijkheid is als hij Marieke ontmoet via zijn kookclub. Hij vraagt zich af hoe het kan dat hij zich tot beiden voelt aangetrokken. Door een raar voorval durft zij echter niet te bekennen dat ze allebei ís.
Dubbel spel is een verrassende roman van Simone Foekens, met als bonus door het boek heen verschillende heerlijke recepten.
Hoofdstuk 1
Lieve Imke,
Mijn collega’s krijgen allemaal meer loon dan ik. Door mijn antiquiteit moet ik juist meer verdienen. Wat moet ik doen?
Met vriendelijke groet, N.N. (naam is bij de redactie bekend)
Lieve N.N.,
Hoewel er in Nederland nog maar weinig taboes zijn, rust er nog wel een op het delen van de hoogte van het salaris. Kan het zijn dat je collega’s niet de juiste bedragen noemen? Als je meent op grond van je anciënniteit dienstjaren een hoger salaris te moeten ontvangen, dan ga je het beste een gesprek aan met Kuipers je directe chef of wend je je tot Human Resources. Dan komen we jullie er ongetwijfeld uit.
Liefs, Imke
Mijn hakken klikken in de gang. Mijn collega’s herkennen mij aan mijn loopje en ik herken het hunne. Rogier heeft een zware, beetje onregelmatige tred. Boem – boem – boem – boem – boem. Zijn ene been zet een kortere stap dan zijn andere, maar ik weet me nooit te herinneren of dat nou links of rechts is. Hem hoor je al aankomen zodra hij uit de lift stapt.
Human Resources zit rechts van de lift en die op een soort middenpleintje uitkomen. Het trappenhuis zit helemaal links. Ik ben geen fanatieke sporter, daarom neem ik zoveel mogelijk de trap en vermijd ik lift en roltrappen. Alle beetjes helpen. Tussen het liftplein en de afdeling zitten de damestoiletten, mijn vaste tussenstop. Terwijl ik de deurklink naar beneden druk, leun ik tegen de zware deur die moeizaam opengaat. Jaren van oefening hebben me deze routine gegeven. In het begin leunde ik nogal eens voor de klink naar beneden was. Dat was niet helpend.
Helpend… dat woord wordt tegenwoordig te pas en te onpas gebruikt. Ik heb er een hekel aan. Het is een eufemisme. Zeg gewoon wat je bedoelt. Geen idee waarom ik het dan nu wel gebruik.
Ik neem het tweede wc-hokje. Twee, het eerste priemgetal en het enige even priemgetal. Tegelijk is het een cijfer dat voor mij rust en evenwicht symboliseert. Ik houd van bijzondere cijfers.
In het fietsenhok heb ik mijn sneakers verwisseld voor enkellaarsjes met een hakje. Ja, ook dat fietsen is in het kader van ‘alle beetjes helpen’. In verschillende opzichten, want het is ook nog eens sneller en goedkoper dan met de bus gaan. De bus is mijn slechtweeroptie. In regenpak naar kantoor gaan, dat vertik ik ten enenmale. Zo zweterig en dan moet je ook nog iets met dat kleddernatte pak. De sneakers zijn de enige concessie die ik doe. Gelukkig houd ik niet van strakke rokjes, anders had ik meer water bij de wijn moeten doen. Met strakke rokken kun je niet fietsen. Ik moet altijd lachen als ik dames zie die het toch proberen en angstvallig hun rokje richting hun knieën trekken. Wat nooit lukt natuurlijk. Nee, ik houd juist van wijd en zwierig.
De grote spiegel op de korte muur tussen de toilethokjes en de wasbakken weerkaatst mijn nieuwe jurk. De paarsblauwe soepele stof sluit van boven aan en waaiert vanaf mijn middel uit tot over de knie. Ik beweeg mijn schouders. Dit is heerlijke stof. Netjes en toch comfortabel, een vaak niet vanzelfsprekende combinatie. Mijn blauwe enkellaarsjes kleuren er wonderwel bij. In de spiegel boven een van de wasbakken vorm ik mijn paardenstaart met een haarelastiekje om tot een elegant knotje. Mijn spaarzame make-up heeft het ritje op de fiets keurig doorstaan en behoeft alleen een extra vleugje lippenstift.
Ik ben de eerste op de kamer. Zoals altijd. Ik zal straks ook de eerste zijn die weggaat. Ik houd van de eerste rustige uren van de dag. Om negen uur gaat de afdeling pas echt leven, dan rinkelen de telefoons, beginnen de vergaderingen en lopen personeelsleden binnen met hun vragen en verzoeken. Kortom, onrust en afleiding, funest voor de concentratie. Ik heb er dan al bijna twee uur werk opzitten. Mijn fysieke en digitale postvakjes zijn dan meestal al een stuk leger. Rogier en Mariëtte vragen zich vaak af hoe het komt dat ik geen, of in elk geval bijna geen, achterstanden heb. Hierdoor dus. Ze weten het, ik heb het ze al zo vaak verteld. Nu glimlach ik dus alleen nog maar als ze er weer eens over beginnen.
Zij zijn geen ochtendmensen. Vooral Rogier is een nachtbraker. Regelmatig hoor ik dat hij vrienden op bezoek had die pas ver na twaalf uur op huis aan gingen. Niets voor mij. Zeker niet op doordeweekse dagen. Om negen uur nok ik vaak al af. Heerlijk met een boek in bed. ’s Ochtends weet ik me meestal niet eens meer te herinneren dat ik mijn boek weggelegd heb. Toch ligt het steevast netjes met de bladwijzer ertussen op mijn nachtkastje en het bedlampje is uit. Op deze manier in slaap vallen is het fijnst. Dan slaap ik het rustigst en weten nachtmerries me meestal niet te vinden. Toch beangstigt het me ergens dat ik bijna dagelijks iets doe wat ik me later niet meer kan herinneren. Maar ach, volgens mij weten de meeste mensen niet precies wanneer ze in slaap vallen.
Ik start de computer op en haal een glas thee, of beter gezegd: een glas heet water. Naast de automaat staat een doos theezakjes, maar ik heb zelf theezakjes in mijn bureaulade. Sinds ik rooibosthee ontdekt heb, vind ik zwarte thee gauw te sterk. Kruidenthee drink ik ook graag. Ik dompel een zakje in het hete water. Een opwekkende mintgeur verspreidt zich. Heerlijk. Nu is mijn dag pas echt begonnen. Vanavond eindigt die met een kop kamillethee. Vaste gewoontes? Jazeker! En uit ervaring weet ik dat daar niets mis mee is. Het is zelfs zo dat mijn vrienden en collega’s mij heel flexibel noemen. Wat ik, geloof ik, inderdaad ben, maar vooral dankzij mijn… hoe zal ik het noemen… dankzij mijn raamwerk van vaste gewoontes. Klinkt dat raar? Misschien wel. Het is in elk geval de hoogste tijd om aan het werk te gaan. Ik hevel het theezakje over van mijn glas naar een leeg kopje en vouw mijn handen om het warme glas terwijl ik de binnengekomen mail lees.
Als ik de ongelijke tred van Rogier hoor, beantwoord ik net het laatste makkelijk af te handelen mailtje. De rest van de mails vragen meer aandacht, daar buig ik me in de loop van de dag over.
‘Morning,’ groet Rogier. Hij doorspekt zijn taalgebruik met zoveel Engels als hij maar kan. Ik ben er nog niet uit waarom hij dat doet. Och, misschien heeft het geen reden. Niet alles hoeft tenslotte een reden te hebben. Hij hangt zijn jas naast de mijne, zet zijn laptoprugzak – waar geen laptop in zit – naast zijn bureau, pakt mijn inmiddels alweer lege theeglas en loopt de gang op. Het duurt lang voor hij terugkomt. In de gang wordt gepraat en een paar keer bulderend gelachen. Daardoor hoor ik het niet als hij terugkomt. Ik schrik er een beetje van als hij mijn glas op mijn bureau zet. ‘Dank je,’ zeg ik en ik blijf naar hem kijken in afwachting van wat komen gaat. Ik word niet teleurgesteld. Rogier neemt genietend een grote slok van zijn koffie. Die man heeft echt een loden pijp in plaats van een slokdarm.
‘Het wordt een zware dag voor Martijn.’ Martijn zit op Inkoop, we delen de koffiemachine met die afdeling. Martijn is de meer dan trotse vader van een peuterzoon en babygirl twins, om in Rogiers jargon te blijven.
‘Hoezo?’
‘De kids hebben buikgriep en zijn vrouw is ook niet fit.’
‘Oef!’ Ik mag dan zelf geen kinderen hebben en ook geen partner, ik kan me heel goed voorstellen hoe zwaar hij het daarmee heeft. Zeker als je geacht wordt de volgende ochtend fris en fruitig op je werk te verschijnen.
‘Hij heeft dus de hele nacht opgelopen met de kinderen in de hoop dat zijn vrouw fit genoeg zou zijn om het te handelen tot hij weer thuiskomt.’
‘Oef,’ reageer ik nog een keer.
‘Dat mag je wel zeggen,’ knikt Rogier. ‘Hij loopt als een zombie door het gebouw. Zo ziet hij er ook uit trouwens. Hij botste bijna tegen Alinde op toen ze elkaar tegenkwamen omdat ze tot drie keer toe dezelfde kant op uitweken.’
Ik grijns als ik het als een filmpje voor me zie. Een beter woord dan grijnzen kan ik er niet voor bedenken. Alinde is, alweer volgens Rogier, de hotchick van Inkoop. Veel mannen zijn een beetje verkikkerd op haar. Rogier ook. Maar Martijn niet. Voor Martijn bestaat alleen zijn vrouw Ellen. Misschien dat Alinde juist daarom werk maakt van Martijn. Ik ben er dan ook niet van overtuigd dat Alinde per ongeluk dezelfde kant op uitweek als Martijn. Maar ja, ik was er niet bij, dus ik houd die gedachte wijselijk voor me.
‘We stonden dus al te lachen bij het koffieapparaat, want we zagen het gebeuren. “Voor jou ook iets?” vraag ik aan Martijn. Weet je wat hij zegt: “Ja, zwarte fokkie graag.”’ Rogier lacht weer bulderend. ‘Hij had het zelf niet eens in de gaten.’
Ik schud lachend mijn hoofd. Hoe grappig de situatie ook is, ik heb ook een beetje medelijden met Martijn. ‘Hopelijk heeft hij vandaag geen belangrijke afspraken staan,’ zeg ik.
Vinnig klikklakkende hakjes kondigen de komst van onze afdelingsmanager Mariëtte aan. Ze houden geen halt om koffie of thee te tappen. Mariëtte is graatmager, let altijd op haar voedsel en drinkt uitsluitend water. Al begrijp ik haar eetpatroon niet en is dat wederzijds, ik mag haar graag.
Onwillekeurig glijdt mijn blik naar beneden. Gevulde boezem, wat vetrollen en dan stevige bovenbenen. Nee, echt dik ben ik dan misschien niet, laten we het maar eufemistisch volslank noemen. Alleen in het geval van mijn omvang is enig eufemisme toegestaan. Ik ben trouwens altijd stevig geweest en ik kan diëten wat ik wil, maar het helpt niks. Mariëtte kan eten wat ze wil, maar komt geen grammetje aan. Het is niet eerlijk verdeeld in de wereld. Wat overigens geldt voor meer dingen dan alleen de aanleg om slank te blijven of juist aan te komen.
‘Goedemorgen Marieke. Goedemorgen Rogier.’ Mariëtte zet een waterflesje op haar bureau waarin elegant een paar schijfjes granny smith drijven. Zoiets ziet er bij haar altijd uit alsof het zo op een foodfoto kan, terwijl het bij mij een gorig, troebel geheel zou worden.
‘Goedemorgen Mariëtte,’ antwoorden wij in koor. Rogier start zijn computer op en ik pak het bovenste stuk uit mijn postbakje. Mariëtte is na het vluchtig scannen van haar mail alweer verdwenen naar een vergadering.
De ochtend verstrijkt langzaam. Het is zowaar eens rustig. Rogier is wat aan het surfen. Ik kan zijn scherm niet zien, maar uit de korte lachjes die ik steeds hoor, leid ik af dat hij filmpjes zit te kijken. Waarschijnlijk hilarische hondenfilmpjes, daar heeft hij een zwak voor. Hij heeft drie honden die hij ’s ochtends bij zijn ouders brengt en ’s avonds weer ophaalt. Ik zou dat echt nooit doen. Dat opa en oma op de kleinkinderen passen, daar kan ik nog wel inkomen, maar wie neemt er nu een hond om zo’n beest minstens vijftig uur per week bij zijn ouders onder te brengen? Laat staan drie honden! Waaronder een husky ook nog. Zelfs ik weet dat husky’s erg veel beweging nodig hebben. Maar goed, dat is hun zaak. Daar hoef ik geen mening over te hebben. En die heb ik ook niet. Niet echt. Meer dat ik niet zie hoe ik dat in mijn situatie voor elkaar zou moeten krijgen, als ik het al zou willen, wat niet het geval is.
Ik lach onwillekeurig mee als Rogier weer eens in de lach schiet.
‘Moet je kijken.’ Ik sta op en kijk mee naar een hondje – een jack russell, vertelt Rogier me snel – dat niet met zijn baasje mee mag naar buiten. Om het baasje toch in de gaten te houden, springt het beest enorm hoog om door het keukenraam te kunnen kijken, waar zijn baasje een sigaretje staat te roken en de opkringelende rook veel interessanter vindt dan het hondje dat als een stuiterbal achter de deur blijft springen.
‘Zielig,’ zeg ik.
Rogier zucht gelaten. ‘Waarom laat ik je dit soort filmpjes nog zien?’
‘Ja, dat weet ik ook niet,’ beaam ik. ‘Wil je koffie?’ Afleidingsmanoeuvre en goedmakertje ineen. Voor mezelf maak ik nog een kop thee.
Halverwege de dag steekt Bart de Ridder zijn hoofd na een klop op het raampje naast de deur naar binnen. De deur staat altijd open, daarom kloppen veel mensen op het raam. Ik snap het, het is een neutrale manier om de aandacht te vragen.
‘Hoi Bart,’ zeg ik. ‘Kan ik iets voor je doen?’
Hij zegt dat hem is aangeraden om eens met ons te komen praten over zijn salaris, dat gezien zijn ‘anti… eh… ansi… aantal dienstjaren’ hoger zou moeten zijn dan het is. Naar zijn idee. Ik vraag hem waarop hij dat baseert en of hij zelf een idee heeft waarom dat dan niet gebeurd is. Hij vertelt het, maar op de waaromvraag moet hij het antwoord schuldig blijven. Ik blader door het digitale dossier, ook al weet ik het antwoord al. Dat heb ik namelijk uitgezocht voor ik de vraag beantwoordde.
‘Aan een salarisverhoging gaat altijd een functioneringsgesprek vooraf,’ zeg ik. Ik kijk hem aan en hij kijkt blanco terug. Er gaat duidelijk geen lichtje branden. ‘Je hebt er twee gemist.’ Er klikt nog steeds niets. ‘Even kijken…’ Mijn ogen scannen het beeldscherm en ik noem de data, eind vorig jaar en het jaar daarvoor. Heel langzaam verandert de uitdrukking op zijn gezicht.
‘Ooooh…’ Afwachtend kijk ik hem aan, maar ik zeg niets. Laat het zijn verhaal maar zijn.
‘Mijn vader is vorig jaar in die periode overleden,’ zegt hij. ‘Ja, dat was het. Op de dag van de begrafenis stond dat gesprek gepland, maar daar kon ik natuurlijk niet heen.’
‘Dat is begrijpelijk.’ Ik kijk naar het beeldscherm. Ik weet dat hij nog thuis woont en heb horen zeggen dat hij zich ondanks zijn middelbare leeftijd nog gedraagt als een gehoorzaam kind.
‘Volgens het dossier is afgesproken dat je zelf een nieuwe afspraak zou maken…’
Hij schudt zijn hoofd. ‘Daar weet ik niets van.’
Ik ga niet zitten welles-nietesen, dus ik reageer er niet op. ‘En het jaar daarvoor? Toen is er een aantal keer een nieuwe datum geprikt.’
‘Daarvoor?’ herhaalt hij nadenkend. ‘Ik denk dat ik toen ziek was. Pfeiffer. Ja, dat moet het zijn. Man, man, wat voelde ik me beroerd.’
Ik vraag de absentie op en zie dat hij toen inderdaad wegens ziekte afwezig was. Blijkbaar is gezien het verloop van dat jaar de vorige keer afgesproken dat hij zelf met een datum zou komen, wat hij dus niet gedaan heeft . Het is grotendeels een vervelende samenloop van omstandigheden en blijkbaar is, om welke reden dan ook, de afspraak dat hij zelf een datum zou regelen voor het functioneringsgesprek niet doorgekomen. Ik geloof dat hij de waarheid spreekt.
‘Maak een afspraak voor een functioneringsgesprek,’ adviseer ik hem.
‘Krijg ik mijn geld dan met terugwerkende kracht?’
‘Dat kan ik je nu niet zeggen.’ Ik heb geleerd geen toezeggingen te doen, ook al weet ik vrijwel zeker dat het wel goed komt, al zal hij natuurlijk stevig gewaarschuwd worden dat dit een volgende keer niet nog eens moet gebeuren…
‘Succes,’ wens ik hem als hij met een onzekere uitdrukking op zijn gezicht opstaat. Ineens kan ik begrijpen dat zijn moeder zo’n grote rol in zijn leven speelt.
‘Was dat degene uit Het Bulletin van Lieve Imke?’ Rogier heeft blijkbaar meegeluisterd. Ik haal met een achteloos gebaar mijn schouders op.
‘O, dat zou best kunnen, inderdaad zeg.’
‘Dat je dat soort brieven inzendt. Lieve Imke…’ Hij lacht. Het klinkt sarcastisch.
‘Tja, beter dan je lief en leed op televisie delen zodat een presentator erachteraan gaat onder het mom dat je te verlegen bent om dat wat je wilt zeggen zelf tegen die persoon te zeggen. Nee, dan gaat het voor het hele Nederlandse volk toch beter.’ Nu klink ik sarcastisch. Ik snap het dan ook werkelijk niet dat iemand gesloten zegt te zijn en er in zijn of haar omgeving niet over te durven praten, maar op televisie heb je ineens heel wat te vertellen. Dat is toch raar?
‘Of van die stellen die naar het buitenland gaan om een bed & breakfast of een camping op te zetten en niets weten van de omstandigheden of de regels en zelfs niet kunnen groeten in de taal van dat land.’ Rogier tikt tegen zijn voorhoofd.
‘Misschien is het allemaal nepperij,’ veronderstel ik, want ik kan me werkelijk niet voorstellen dat je zo’n stap neemt zonder je goed te oriënteren en zonder op zijn minst een basale kennis van de taal te hebben. Zeker als er kinderen in het spel zijn, ben je daar toch heel zorgvuldig in?
‘Dat is eigenlijk wel te hopen,’ zegt Rogier. ‘Ga je mee naar de kantine? Het is zowat halfeen.’
Ik knik en sluit mijn computer ook af. Het ruikt zoals altijd heerlijk in de kantine. Ik bestudeer het bord met de dagspecialiteiten van deze week. Ik heb duidelijke afspraken met mezelf gemaakt. Een keer in de week neem ik een snack of een uitsmijter en een keer in de week mag ik een warme maaltijd, als het menu me aanstaat tenminste. De andere dagen eet ik mijn van huis meegebrachte boterhammen. Op maandagen neem ik maar zelden iets omdat ik dan ’s ochtends nog niet weet wat het menu en de snack van de dag zijn. Het is jammer om het brood oud te laten worden. De snack voor vandaag is een frikandel en het menu zuurkool met worst.
Dan heb ik veel liever de kaassoufflé van donderdag en het kipsatémenu van vrijdag. Veel mensen doen het zoals ik. Sommigen nemen er elke dag een snack of soep bij en sommigen kopen alles. Ik geef toe, het is niet duur. Vijftien cent voor een boterham en vijftig voor een flink glas melk is bijna te geef, maar toch blijft het duurder dan zelf meenemen.
Rogier laat zich een frikandel goed smaken, Martijn neemt een kop tomatensoep en even later schuift Alinde ook aan met een tupperwarebak met een gezonde salade. Ik zie de blikken die de mannen wisselen, maar ze wagen het niet om hardop iets over ‘konijnenvoer’ te zeggen. Ik blijf me verbazen over de macht die een goed figuurtje en een bijdehante mond over mannen hebben. Lang, zilvergrijs geverfd haar, gekapt naar de laatste mode. Uren heeft ze daarvoor bij de kapper gezeten. Het is slecht voor je haar en kost kapitalen. Ik ga misschien twee keer per jaar naar de kapper om de dode puntjes te laten knippen en dat vind ik meer dan genoeg. Ieder zijn ding.
Na de lunch vliegt de tijd voorbij met allerlei dingen die geen naam hebben, maar wel gedaan moeten worden. Om vier uur sluit ik af. Ik roep een groet over de afdeling en neem de trap naar beneden. Buiten word ik begroet door heldere zonneschijn en een frisse lucht. Heerlijk na zo’n dag binnen zitten.
Langzaam fiets ik naar het huis van mijn moeder. Mijn ouders zijn gescheiden. Met mijn vader heb ik geen contact meer. Ik heb geen idee waar hij woont en zelfs niet of hij nog wel leeft. Hij heeft ons in de steek gelaten toen we hem het hardst nodig hadden. Mijn broer ook trouwens. Hij is Midden-Oostendeskundige en komt weleens op televisie. Dan weet hij opperbest waar het allemaal aan schort en wie wat zou moeten doen. Het klinkt zo eenvoudig, maar dat is het natuurlijk nooit. De kijkers moesten eens weten dat hij de moeilijkheden in zijn eigen familie de rug heeft toegekeerd zonder een poging te doen om ook maar iets op te lossen. En dan op televisie beweren dat ‘ergens uitstappen nooit een oplossing kan zijn’. Tja.
Ik heb ook nog een zusje. Officieel een halfzusje, maar ik heb een hekel aan die term. Je bent familie of je bent het niet. Madelief is meer mijn zusje dan Ernst mijn broer is. Ik fiets achterom en zet mijn fiets op slot in de hobbelige, slordig betegelde tuin. In het voorjaar piepen het gras en onkruid tussen de tegels door, tegen de zomer is het ongewenste groen meestal hoog opgeschoten. Ik heb weleens gehoord dat zout een goede oplossing is tegen onkruid. Steeds veel zout strooien. Je verknoeit er de grond mee, natuurlijk, maar het zal beter zijn dan steeds gif te spuiten. Hmm, ik zal mijn gedachten er eens over laten gaan. Anders gaat het weer als alle andere jaren en zie je straks door het onkruid de tegels niet meer.
Afgelopen zomer heeft mijn moeder een waarschuwing van de woningbouw gehad. Zo kon het niet. Op de een of andere manier heeft ze de tuin toen na de tweede waarschuwing onkruidvrij gekregen. Komend jaar houden ze het vast extra in de gaten. De schuurdeur is niet op slot en Madeliefs fiets is er niet. Uit de vriezer die in de schuur staat, neem ik een bakje hutspot mee. De achterdeur is ook niet op slot.
‘Joehoe,’ roep ik. Ik krijg geen antwoord. Mijn moeder ligt te slapen en ik krijg haar zoals ik al verwachtte met geen mogelijkheid wakker. Ik probeer het ook niet al te lang. Het ruikt zurig in de slaapkamer. In Madeliefs kamer hangt een slaapgeur. Ik gooi het raam wagenwijd open, haal het bed af en hang het dekbed over het raamkozijn. Leve het heerlijk frisse weer!
In de keuken vervang ik de handdoek, theedoek en het vaatdoekje. Het vaatdoekje ruikt onfris. Logisch als het al bijna een week gebruikt wordt. Vorige keer ben ik het vergeten te vervangen. Ik zet de wasmachine aan en doe de afwas, waarbij ik het afdruiprek zo strategisch mogelijk vol stapel.
Mijn moeder slaapt nog steeds. Ik breng lege flessen naar de schuur, stof en zuig met de Franse slag, en nog is Madelief niet thuis. Net als ik een appje wil sturen, komt ze eraan. Lopend, met de fiets aan haar hand. De achterband is plat. Ook dat nog.
‘Blijf je eten?’ is het eerste wat mijn zusje vraagt. Ik was het niet van plan. De blik in de ogen van Madelief brengt me op andere gedachten. Ik zet de hutspot in de koelkast. Die is nog vrijwel helemaal bevroren en morgen dus ook nog wel goed.
Even aarzel ik voor ik zeg: ‘Ik wilde lekker wat halen bij Pietje.’ Er breekt een lach door op Madeliefs gezicht, haar wangen lijken gelijk wat meer kleur te krijgen.
‘En mama?’
‘Droog jij even af, dan plak ik je band. Als mama daarna nog slaapt, halen we alleen voor ons tweetjes.’ Madelief knikt. Ze weet minstens zo goed als ik dat de kans zeker negentig procent is dat onze moeder doorslaapt tot diep in de ochtend. Bizar, ik ben al blij als ik ’s nacht de zes uur slaap haal. Het plakken van de band duurt langer dan ik dacht, want er blijken wel drie gaatjes te zitten. We zijn bijna tegelijk klaar.
‘Heb je nog huiswerk?’ informeer ik. Madelief schudt haar hoofd en ik trek mijn wenkbrauwen op.
‘Nee, echt niet. Ilse en ik hebben samen huiswerk gemaakt.’
‘Fijn.’ Ik knik en hoop dat het wederzijds bevallen is om samen huiswerk te maken, zodat ze dat vaker gaan doen. Ik was mijn handen en Madelief loopt naar boven om te kijken of mijn moeder wakker wil worden. Al snel is ze terug.
‘Mama slaapt nog.’
‘Dan gaan we samen.’ Een kwartier later zitten we aan een wiebelig plastic tafeltje met een bakje patat en een cheeseburger voor ons. Madelief vertelt over school en ik probeer tussen de regels door te luisteren. Gelukkig hoor ik niets waar ik me zorgen over zou moeten maken. Als we terugkomen, is de wasmachine klaar. Ik stop de schone was in de droger en Madelief belooft morgen de was op te vouwen en het pluizenfilter te legen. Samen maken we haar bed op. Ik wacht tot ze gedoucht heeft voor ik naar mijn eigen huis ga. Als ik het tuinhekje uit rijd, staat Madelief voor het raam en zwaait me na.
Thuis grijnst een berg was me aan, maar ik heb er geen moed meer voor. Ik maak een kop thee in een theeglas dat zo groot is dat ik het een emmer noem. Met mijn emmer thee en een schoteltje met bokkenpootjes nestel ik me op de bank en begin ik voor de zoveelste keer aan de Amerikaanse ziekenhuisserie ER. De personages voelen zo langzamerhand als mijn vrienden. Ik heb het idee dat ze me begrijpen.