Preview: ‘Het omstreden erfdeel’

Het omstreden erfdeel

Het omstreden erfdeel is een heerlijke boerenroman van romanschrijver Clemens Wisse, die je meeneemt naar het Groene Hart en Suriname.

Als Kee, de boerin op hoeve Zuidwijk, in het kraambed overlijdt, blijft boer Koos Nijdam achter met hun vijf jonge kinderen. Hij wordt verantwoordelijk voor meer dan hij had gewild, maar gelukkig krijgt hij veel hulp van zijn oudste dochter, van de meid en van Fie Delfos, een weduwe. De oudere kinderen trouwen met welgestelde partners en alles lijkt goed te komen, totdat jongste zoon Dirk – een vrijbuiter en een avonturier – zijn geluk wil beproeven in Suriname.

Clemens Wisse komt opnieuw met een meeslepende, heerlijke boerenroman. In Het omstreden erfdeel van Wisse staan keuzevrijheid, liefde tussen ouders en hun kinderen, avontuur en geluk centraal.


Hoofdstuk 1

Het is op die negentiende april van het jaar 1889 voor boer Koos Nijdam van hoeve Zuidwijk nog vroeger dag dan normaal als zijn vrouw Kee hem wakker maakt om vroedvrouw Anna Buis te halen. Kee Nijdam weet als moeder van vier kinderen wel zo ongeveer wanneer het tijd is de vroedvrouw erbij te halen. In vergelijking tot de vorige zwangerschappen is zij deze keer wel erg zwaar, waardoor haar rugpijn
ook erger is. Als zij om de pijn te verlichten haar handen in haar zij doet en haar buik naar voren drukt, schrikt zij van haar eigen omvang. Als jong meisje was zij zo slank als een den en nóg is zij, ondanks de eerdere geboorten, tenger gebleven. Haar man Koos is een beer van ’n vent en daaraan wijt zij de zware bevallingen. Dat weet Koos ook en daarom heeft hij al enkele dagen eerder het paard naar de stal en de tilbury uit de wagenschuur gehaald, zodat hij weinig tijd verliest als Kee hem wekt. Na de eerste por van Kee springt hij uit zijn bed, schiet broek en kiel aan, spant het paard voor de tilbury en spoedt zich naar Anna.
‘Is het weer zover, Koos?’ vraagt Anna als de boer van hoeve Zuidwijk in het holst van de nacht voor haar deur staat.
‘Neem me niet kwalijk, Anna, maar ook deze keer moet ik je uit je bed halen, want jij weet net zo goed als ik dat bevallingen van Kee nogal moeilijk gaan.’
‘Vertel me wat, Koos! Als jij wat minder fors en je vrouw niet zo tenger was, ging het wat makkelijker. Enfin, als het te moeilijk wordt moet je de dokter er maar bij halen.’
‘Is het niet verstandiger dokter Hartman er meteen maar bij te halen, Anna?’
‘Zodra ik merk dat het nodig is, geef ik je wel een seintje. Ik ben klaar, dus laten we maar gaan. Heb je Aagt al gewekt?’
‘Nee, dat niet.’ Dat probleem lost zich echter vanzelf op als Aagt Zomers ongewone geluiden in het huis hoort. Daarna hoort ze Koos wegrijden en spoedt zich naar de bedstee van de boerin om te kijken wat er aan de hand is. Dat de geboorte aanstaande is weet ze al een aantal dagen, en dus vermoedt ze dat Koos naar de vroedvrouw is.
‘Is Koos Anna gaan halen, Kee?’ vraagt ze als ze bij de bedstee komt.
‘Ja, Aagt; zet alvast maar een ketel water op, want ik denk dat het niet lang meer duurt. Heeft Koos je niet gewekt?’
‘Nee, ik hoorde hem wegrijden, dus vermoedde ik al dat hij naar Anna ging.’
‘Die kerels leren het ook nooit!’ bromt Kee. Alleen liggen in de bedstee met steeds korter op elkaar volgende weeën vindt ze eng, en dus is ze blij dat Aagt er is.

Als na een klein halfuur Anna de kraamkamer in komt en hoort dat de weeën elkaar kort opvolgen, is ze blij dat Aagt al gezorgd heeft voor heet water. Maar ondanks de ontsluiting en het breken van de vliezen zit er weinig schot in. Kee doet haar best op commando van Anna te persen, maar er komt niks.
‘Ga de dokter maar halen, Koos,’ zegt ze nadat ze de deur op een kier geopend heeft .
‘Gaat het niet goed, Anna?’
‘Ga nou maar!’ Anna heeft geen zin en tijd de boer uit te leggen waarom de komst van de dokter gewenst is.
Gelukkig treft Koos dokter Hartman thuis, en die haast zich om wat aan te trekken en zijn verloskoff er te pakken.
‘Rijden maar Nijdam!’ zegt hij, want opschieten is geboden.
Anna Buis stuurt de boer niet voor niets. Hoewel onder de blauwe plekken, veroorzaakt door de tangen, is het jongetje, dat ruim negen pond weegt, op het oog gezond. Dat kan niet gezegd worden van de moeder, want zij is er slecht aan toe. De zorg voor moeder en kind wordt toevertrouwd aan Anna, maar dokter Hartman belooft de volgende ochtend, die zich door het lichter worden al aandient, terug te zullen komen. Na het kind verzorgd te hebben, wordt het bij zijn moeder gelegd, maar Kee is te zwak om er aandacht aan te besteden.

‘Hoe is de toestand van de boerin, Anna?’ Dokter Hartman is er die ochtend, ondanks zijn verstoorde nachtrust, vroeg bij. En dat is niet toevallig, want hij was die nacht al bang dat er complicaties zouden optreden.
‘Ik ben blij dat u vroeg gekomen bent, dokter, want het gaat niet goed met de boerin. Ze is nauwelijks aanspreekbaar en ze is te zwak om kleine Dirk aan de borst te leggen. Of ze stuwing heeft weet ik niet eens.’
‘Ik zal haar eerst maar eens onderzoeken. Is de kleine wakker?’
‘Nee, hij slaapt nu, maar vanmorgen huilde hij. Ik heb wat romige melk warm gemaakt en hem dat gegeven.’
‘Er gaat niets boven moedermelk, Anna, maar dat weet jij ook.’
‘Zeker, dokter. De afgelopen veertien dagen heb ik drie kraamvrouwen verlost en een ervan heeft volgens mij meer melk dan haar kindje op kan. Ik zal het haar wel vragen en dan kan Alie de flesjes met afgekolfde melk ophalen zolang het nodig is.’
Het blijkt langer nodig dan verwacht, want als dokter Hartman de boerin onderzocht heeft , schudt hij bedenkelijk zijn hoofd. ‘Het gaat niet goed, Anna. Ik kom vanmiddag terug.’
De laatste woorden van de dokter worden opgevangen door Koos en hij kijkt de arts met een bezorgde blik aan. ‘Is ze er zó slecht aan toe, dokter?’
‘Helaas wel Nijdam; zorg ervoor dat u vanmiddag in de buurt bent als ik kom, want het kan helaas nodig zijn meneer pastoor te waarschuwen om uw vrouw te bedienen.’
‘Nee toch!’ Koos verbleekt en stamelt: ‘Ik kan Kee niet missen.’ Koos Nijdam ziet het spookbeeld voor zich dat hij achterblijft met vijf kinderen, waarvan de oudste pas dertien jaar.
Alie van tien steekt haar hoofd om de hoek van de deur en vraagt aan Anna of zij al een flesje melk moet ophalen. ‘Doe het vanmiddag na schooltijd maar, Alie, en haast je dan niet, want Dikkie geef ik aan het eind van de middag pas zijn flesje.’ Anna wil de kleine meid liever niet bij de
bediening, want het is algemeen bekend dat degene die bediend wordt vrijwel zeker overlijdt. ‘Neem Nellie maar mee als je het flesje gaat ophalen, Alie.’ Nellie van zeven zit pas enkele weken in de eerste klas en Ko van dertien is net van school. Beppie van drie is nog te klein om te beseffen wat er gaande is als meneer pastoor komt.
In haar lange loopbaan heeft vroedvrouw Anna Buis al vaker een bediening meegemaakt en ze weet dus wat er moet gebeuren voordat meneer pastoor komt.

Kee weet nog nauwelijks wat er gebeurt als Aagt haar het gezicht en de handen wast. Naast de bedstee plaatst zij een tafeltje en bedekt dat met een wit laken. Erop plaatst zij een kruisbeeld met twee brandende kaarsen. De palmtak die altijd achter het kruisbeeld aan de muur prijkt, zet zij in een vaasje met wijwater. Ernaast legt zij een flinke dot watten, die meneer pastoor in zeven noppen kan verdelen die nodig zijn voor het drogen van de plekken waar de zieke gezalfd is. Ook wat broodkruim voor het zuiveren van de vingers van de pastoor en water waarmee de priester de handen kan wassen. Een gewijde waskaars completeert het geheel. Als pastoor Hoornaar komt, zegt hij: ‘Vrede zij dit huis en allen die er wonen.’ Dan plaatst hij de Heilige Olie op tafel, en doet de paarse stool om en besproeit kruisgewijze de zieke boerin, de kamer en de geknielde omstanders met wijwater en spreekt een gebed uit.

Koos, Anna en de eerste meid Aagt Zomers, wonen de plechtigheid bij en zijn diep onder de indruk van het gebeuren. Als Alie met haar zusje Nellie met het flesje afgekolfde melk thuiskomt, schrikt zij van Aagt, bij wie de tranen over haar wangen lopen. Pa zit stil in een hoek van de kamer,
ook zijn ogen zijn rood.
‘Ligt Dikkie bij moe in de bedstee, Aagt?’ vraagt Alie, en ze is verbaasd als Aagt op een ledikantje in de kamer wijst.
‘Je moeder kan nu geen drukte verdragen, Alie. Als Dikkie begint te huilen, mag je hem het flesje geven.’
‘Mogen wij even naar moe, Aagt?’ vraagt Nellie. Aagt kijkt dan vader Koos aan en die schudt zijn hoofd. Beppie van drie is op zijn schoot geklommen en is wat in de war door de tranen van Aagt en haar vader.
‘Wacht hier maar even tot moe wakker wordt, Nellie,’ zegt Aagt zacht. Zij wil de kinderen zo lang mogelijk in de waan laten dat moeder weer beter wordt. De pastoor was al weg toen zij thuiskwamen, dus daar kunnen zij geen vragen over stellen. Het is een slag voor haar te moeten
toezien hoe haar bazin langzaam wegkwijnt in de bedstee en ze heeft medelijden met de kleintjes, die zonder moeder verder moeten. Ze werkte al op de hoeve ver voordat Kee haar entree op Zuidwijk maakte. Ze voelt het als haar plicht tegenover de kinderen de moederrol van haar bazin
over te nemen. In één klap min of meer verantwoordelijk te zijn voor maar liefst vijf kinderen is zwaar. Ook Koos moet opgevangen worden. Ze is destijds aangenomen als meid op de hoeve, maar nu is zij niet meer en niet minder dan boerin en moeder. Een zware verantwoordelijkheid, maar ze kan en wil niet anders. Koos was nog maar net van school toen zij door de oude boerin als spoelmeisje werd aangenomen. Ze is als het ware met de hoeve vergroeid. Toen de oude boerin Aaltje met haar man Hein een huis in het dorp betrok om plaats te maken voor de vrouw van Koos, huilde zij tranen met tuiten, maar haar verdriet was van korte duur, want met Kee als nieuwe boerin van Zuidwijk, kon zij het al heel gauw goed vinden. Ze mocht zich natuurlijk nergens mee bemoeien en zeker niet met het intieme leven van de boer en de boerin, maar Kee klaagde haar nood weleens bij haar als ze weer in verwachting was. Zij een tenger vrouwtje en Koos een beer van ’n vent. De voorgaande bevallingen waren stuk voor stuk zwaar, maar Koos was en is een gezonde kerel en had weinig controle over zijn drift en. Na Beppie en de waarschuwende woorden
van de dokter probeerde zij Koos wat af te houden, maar zonder succes, met als gevolg een nieuwe zwangerschap die haar dreigt fataal te worden. De dreiging is omgeslagen in zekerheid na de bediening door meneer pastoor.

De paniek slaat toe als Kee nog diezelfde avond overlijdt. Aagt en Truus Vlaming, de vrouw van de knecht, leggen de dode boerin af en trekken haar het doodshemd aan. Dokter Hartman komt nog langs om officieel de dood te constateren en de volgende dag regelt Koos met meneer
pastoor de requiemmis en aansluitend de begrafenis. Van de ene op de andere dag is het gezin van Koos Nijdam in diepe rouw gedompeld. De meisjes laten hun tranen de vrije loop als moeder in de opkamer van de hoeve in een glanzende mahoniehouten kist ligt opgebaard. Familieleden,
vrienden en een groot aantal dorpelingen komen naar Zuidwijk om gezamenlijk te bidden voor het zielenheil van de overleden boerin. Koos Nijdam staat er met rode ogen bij en hij moet af en toe zijn emoties verbergen door zijn neus te snuiten in zijn grote rode zakdoek. Zijn ouders staan naast hem en de oudste zoon Ko staat tussen hen in en hij probeert zich flink te houden. Door zijn forse postuur lijkt hij ouder, maar met zijn dertien jaren is hij eigenlijk nog een kind. De volgende dag is de begrafenis. Koos Nijdam is een van de grootste boeren van het dorp en dus is de
kerk tot de laatste plaats bezet. Pastoor Hoornaar leidt de dienst en heeft allereerst een troostend woord voor de direct betrokkenen. Alles is stijlvol en in zijn preek prijst meneer pastoor de verdiensten van de overleden boerin. ‘Haar niet aflatende zorg en respect voor allen die haar dierbaar waren moge als voorbeeld dienen voor anderen,’ zo betoogt hij. De kerkgangers knikken, want ook zij hadden veel respect voor de nijvere boerin van hoeve Zuidwijk.
Het is een trieste stoet die na de mis de baar volgt naar de laatste rustplaats van de nog vrij jonge boerin, die een
man en vijf kinderen, variërend in leeft ijd van nul tot dertien jaar, achterlaat.
Terwijl de zon schijnt en de vogels vrolijk fl uiten kwijt pastoor Hoornaar zich van zijn trieste taak de naaste verwanten van de boerin een hart onder de riem te steken.
In een grote kring staan de mensen rondom het geopende graf, waarin de dragers de kist langzaam laten zakken. Om de beurt mogen de omstanders een schepje aarde op het glanzende deksel van de kist gooien. De eerste meid Aagt Zomers leidt de kinderen weg van het gapende gat, want, na al het verdriet dat zij al hebben moeten doorstaan, is de aanblik van de verdwijnende kist te luguber.
De oudste zoon Ko zou ook wel weg willen van het graf,
maar hij vermant zich en blijft bij zijn vader en grootouders.

Na de teraardebestelling is er voor belangstellenden gelegenheid de familie te condoleren met het zo gevoelige verlies.
De grote zaal achter Het Trefpunt kan de grote schare belangstellenden nauwelijks aan. In een lange rij stellen zij zich op, en omdat bijna iedereen, naast het condoleren een bemoedigend woord voor de nabestaanden heeft , neemt de condoleance veel tijd in beslag. Aagt heeft zich met de kinderen teruggetrokken in een hoek van de zaal en ze is blij als alles achter de rug is en zij met hen naar huis kan. Zij voelt zich geroepen de moederrol van de overleden boerin over te nemen. Gelukkig heeft zij daarbij veel steun van de tienjarige Alie, die zich vooral bekommert om baby Dikkie, die zich alleen nog maar druk maakt als hij het afgekolfde flesje moedermelk niet op tijd krijgt. Tijdens de rouwmis en de begrafenis heeft Truus Vlaming, de vrouw van de knecht, gezorgd voor Beppie van drie en Dikkie.
Buren zorgen ervoor dat het werk op Zuidwijk gewoon doorgaat, want de beesten hebben geen weet van het verdriet van de bewoners. Voor diezelfde bewoners is het een vreemde gewaarwording terug te komen in het huis waarin moeder Kee altijd zorgzaam aanwezig was.
Maar, wat er ook gebeurt, er moet altijd gegeten worden. Voordat Aagt naar de kerk vertrok, heeft zij aardappelen geschild, groente schoongemaakt en de grote juspan klaargezet.
In afwezigheid van de bewoners heeft Truus Vlaming tijdig alles op het fornuis gezet, zodat er gewoontegetrouw om twaalf uur gegeten kan worden.
Voordien hebben de boer, Ko en Aagt hun zondagse goed verwisseld voor hun dagelijkse kleding.
Onder normale omstandigheden vallen ze allemaal hongerig op het voedsel aan, maar nu krijgen ze nauwelijks een hap door hun keel.
‘De pastoor heeft mooi gesproken, Aagt,’ zegt Koos, en de eerste meid beaamt het.
‘Kee heeft de lovende woorden van meneer pastoor dubbel en dwars verdiend, Koos. Zij was de spil waar alles in de hoeve om draaide en een goeie moeder voor de kinderen.’
‘En een goeie vrouw voor mij, Aagt.’ Koos tracht zijn emotie te verbloemen, maar hij moet toch zijn ogen drogen als hij naar de zielige gezichtjes van zijn kroost kijkt. De laatste dagen zijn ze, elk op zijn of haar eigen wijze, met de boerin bezig geweest, maar nu is er een leegte, niet alleen
letterlijk door de afwezigheid van de moeder, maar ook figuurlijk in hun gevoel.
Die middag gaat meer dan de helft van het middagmaal naar de varkens, die met hun kleine oogjes en gulzige snuiten niet weten waaraan ze deze traktatie te danken hebben.

Hein en Aaltje Nijdam, de ouders van Koos, komen de eerste tijd geregeld langs om hun zoon bij te staan in zijn verdriet om de dood van Kee, die hem door zijn vader weliswaar is opgedrongen, maar met wie hij toch fijne jaren heeft gehad. Ook de moeder van Kee weet de weg naar Zuidwijk te vinden. Zij is al zeventien jaar weduwe en trekt zich het lot van haar kleinkinderen aan. Haar oogappel is Nellie, die naar haar vernoemd is, maar ook de anderen hebben niet te klagen, want opoe brengt altijd wat lekkers mee. Met Aagt kan zij het goed vinden en zij bewondert de
meid voor haar zorg om de kleintjes. ‘Het lijkt wel of het je eigen kinderen zijn, Aagt,’ zegt ze dan. Zij is voor Aagt een hele steun. De zorg voor de kinderen, het huishouden en de kaas- en boterbereiding slokken al haar tijd op, en dan is de hulp van opoe Nel een uitkomst.

De eerste weken na de dood van de boerin is iedereen nog in de ban van het trieste gebeuren, maar langzamerhand herneemt het leven zijn gewone gang. De maand mei is met fraai weer begonnen en de boomgaard ziet eruit als een grote ruiker witte bloemen. De weidevogels hebben
hun eieren gelegd en het jonge leven dringt zich met al haar frisheid aan de dorpelingen op. De roep van de grutto vermengt zich met het ‘hop hop!’ van de boerenknechten die de koeien ophalen om gemolken te worden. Ook op Zuidwijk dartelen de lammetjes en springen de kalfj es vrolijk
rond. Dat alles verzacht het verdriet van de bewoners.
‘Je moet Alie eens een complimentje maken, Koos,’ zegt Aagt.
‘Heb je daar een speciale reden voor, Aagt?’
‘Eigenlijk wel, Koos; Alie heeft evenveel verdriet om het verlies van haar moeder als wij allemaal, maar zij ontpopt zich als het ware als een moedertje voor Nellie en Beppie.’
‘Wat valt jou daarbij dan speciaal op, Aagt?
‘Bij Nellie en Beppie droogt zij de traantjes als ze een verdrietige bui hebben en het lijkt wel of ze Dikkie beschouwt als haar eigen kindje.’
‘Ook toen Kee nog leefde was ze al zo lief voor haar zusjes, maar toen deed ze het meer om Kee te ontlasten.’
‘Ik denk dat een deel van haar zorg om de kleintjes nu ook bedoeld is om mij mijn werk ongestoord te laten verrichten.
Bij het kaasmaken moet ik kunnen letten op gebreken als bol of tik, want dat beïnvloedt de waarde van de kaas.’
‘Ik ben blij dat jij de fi jne kneepjes van het kaasmaken in je vingers hebt, Aagt, want slechte kaas aanvoeren op de kaasmarkt zou ik heel erg vinden. Ik zal Alie graag een complimentje maken, maar jij hebt er ook een verdiend, hoor!’
‘Dat vind ik fijn om te horen, Koos, maar de steun van Alie zou ik toch echt niet kunnen missen, net zo min trouwens als de steun die ik van je schoonmoeder ondervind. Zij is gek op de kleintjes, maar Nellie is toch haar favoriet.’
‘Weet jij hoe dat komt, Aagt?’
‘Ja, dat weet ik; Nellie is haar naamgenootje. Maar ze is niet alleen lief voor Nellie, hoor! De andere kleintjes
weten ook drommels goed dat opoe altijd wat lekkers in haar tasje heeft .’
‘Let er een beetje op dat opoe de kleintjes niet te veel verwent, Aagt, want snoepers worden wel gekweekt, maar niet geboren. Maar voor Alie zal ik maar een keer een uitzondering maken en haar belonen voor haar inzet voor haar zusjes. Als ik vrijdag naar de veemarkt ga, zal ik eens kijken of ik een aardigheidje voor haar kan kopen.’


>