Preview: ‘Het torentje van Adelheid’
Het torentje van Adelheid
In Het torentje van Adelheid bezoekt Johan Rudolf Thorbecke de weduwe gravin Henriëtte Solger in Dresden. Haar dan vierjarige dochtertje Adelheid wordt door hem voorgelezen en roept: ‘Later trouw ik met de professor en word ik koningin van Nederland.’ In 1831 bezoekt Thorbecke de familie opnieuw en wordt hij, tot teleurstelling van moeder Henriëtte, verliefd op de negentienjaar jongere dochter Adelheid. Het wordt Thorbecke niet gemakkelijk gemaakt. De toeziend voogden laten haar niet zomaar los. Na twee jaar wachten trouwen zij en leven een gelukkig leven waarbij Adelheid zeer geïnteresseerd is in zijn politieke carrière. Toch kent hun leven samen ook pikzwarte momenten en moeten zij vechten om die te boven te komen.
Hoofdstuk 1
In een stralende zomerzon rijdt hij door Dresden, op weg naar zijn afspraak met de familie Solger. Ontspannen kijkt Rudolf Thorbecke uit het raampje van het rijtuig naar de drukte op straat. Het prachtige weer brengt veel mensen op de been en de marktdag werkt daaraan duidelijk mee. Het is de zomer van 1833. Zojuist heeft hij zijn koffers afgegeven bij het Gasthof, waar hij de komende periode zal verblijven. Zijn zwarte pak heeft hij verwisseld voor lichte zomerse kledij. De zwarte hoed heeft hij secuur opgeborgen in de hoedendoos, die hij boven op de kast heeft gezet. Terloops keurde hij de strohoed met bruine band in de spiegel. Het kon zijn goedkeuring wegdragen. In Nederland is men dit niet van hem gewend, daar houdt hij graag zijn donkere, sobere uitstraling in stand. De hoed staat hem charmant, evenals de bijpassende bruine, opengewerkte schoenen, die hij met behulp van een schoenlepel heeft aangetrokken. Hij geeft de koetsier de opdracht hem naar de Altmarkt te brengen. Daar stapt hij uit. De hoed, zijn keurig gepoetste schoenen en zijn jas benadrukken zijn rechtlijnigheid. Stabiel, beheerst, altijd kalm met zelden een rimpeling in zijn gemoed waar het erom gaat zijn doel te bereiken. Het is Johan Rudolf Thorbecke ten voeten uit.
Wanneer hij de bloemenmarkt overziet, die daar op donderdag wordt gehouden, prikkelt de hoogstaande zon het gedeelte van zijn gezicht onder de breedgerande hoed. Hij aarzelt niet en ontdoet zich van de zware overjas, die de warmte gulzig opzuigt. Met een zwierige zwaai trekt hij hem uit en vouwt hem zorgvuldig op. Met de mantel over zijn arm zet hij zijn hand boven zijn ogen om de markt beter te kunnen overzien. Een zee van vrolijk kleurige bloemen in glimmende zinken emmers zover het oog reikt. De schreeuwende bloemenverkoopsters treden hem brutaal tegemoet. Even glijdt zijn blik over het appartementencomplex dat de Altmarkt aan een kant omsluit. Daar op de tweede verdieping zoeken zijn ogen naar de ramen waarachter hij straks wordt verwacht. Hij verbetert zichzelf: met open armen zal worden ontvangen.
Bij een van de kramen staat hij stil. Voor deze zomer heeft hij een plan dat hem al direct voor een probleem plaatst. Zijn oog valt op een prachtig veelkleurig boeket, prima geschikt voor de gastvrouw, gravin Henriëtte Solger-Von der Groeben. Normaal zou de koop snel zijn gesloten en zou hij gehaast zijn doorgelopen. Nu blijft hij staan en dwalen zijn ogen opnieuw langs de emmers. Zijn blik blijft hangen op het fijne Biedermeierboeketje met rode rozen. Zijn ogen glinsteren, dit is precies wat hij zoekt. Het probleem is niet het boeketje rozen, dat is bestemd voor de mooie tweede dochter van zijn gastvrouw, de lieve Adelheid. Nee, zijn probleem betreft haar beide zusters Marie en Caroline. Geeft hij ook hun bloemen? Hij is altijd een man van de etiquette. Na enige aarzeling besluit hij dat zijn gebaar naar Adelheid haar geen uitzonderingspositie meer geeft, terwijl zij als het aan hem ligt deze bloemenpracht wel als zodanig mag beschouwen. Hij hoopt zelfs dat de diepere betekenis van de kleur haar de volle omvang van zijn geschenk zal doen realiseren.
Toch heeft het contact tussen hem en zijn Duitse vrienden de afgelopen tijd op een laag pitje gestaan, in het verlengde daarvan ook zijn bezoeken aan de weduwe gravin Henriëtte Solger. Het was in de tijd dat haar man, de hoogleraar filosofie Karl Wilhelm Ferdinand Solger net was overleden, dat hij haar met de regelmaat van de klok bezocht. Na het winnen van een studiebeurs reisde hij destijds naar Duitsland. Hij bezocht daar bijna alle universiteiten, liep er college en kwam tot nieuwe inzichten en levensbeschouwingen. Daar kwam hij ook in contact met de weduwe en bezocht haar regelmatig om de bijzonder interessante nagelaten werken van haar man te bestuderen. Blijkbaar maakte hij op haar een onuitwisbare indruk. Ze is dan eenendertig jaar en heeft vier kinderen, drie meisjes en een jongen, Hugo genaamd. Hoewel ze negen jaar ouder is dan hij, ontstaat er mede door haar aangestuurd, een uitgebreide correspondentie. Hij ervaart die als een voor hem geschreven dagboek, een hecht contact, waarin hij haar opvoedkundige adviezen geeft wanneer zij daar om vraagt.
Het is nog steeds een wat merkwaardige briefwisseling, waarin zij hem deelgenoot maakt van een diepe verlatenheid, van al haar emoties, fantasieën en dromen. Ze houdt van zijn kleine plagerijen en flirt met hem. Koketteert ook met haar vrouwelijke stemmingswisselingen. Misschien houdt ze ook wel van zijn onpeilbare karakter. Zijn gevoeligheid bekoort haar. Hij is al op jonge leeftijd behept met een behoorlijke levenservaring die aansluit op haar soms in alle openheid aan hem opgebiechte verlangens. Mede door zijn filosofische interesse en inslag, ziet ze in hem veel terug van haar te vroeg overleden man.
Henriëtte was destijds een mooie vrouw en hij is razend nieuwsgierig nu hij haar in geen jaren heeft gezien. Ze is een dromerige vrouw die de romantiek niet schuwt. Vanaf de tijd dat ze elkaar voor het eerst ontmoetten liet ze hem blijken dat ze naar zijn bezoekjes uitkeek en droomde van zijn gezelschap in het bijzijn van de kinderen. Hij merkte dat ze genoegen schepte in het knusse van een compleet gezin, man, vrouw en kinderen. Wanneer hij snel terugrekent moet hij nog maar drieëntwintig jaar zijn geweest. Een jongeman nog die het gemoedelijke gezinsleven ervaarde als iets wat haar al op zo jonge leeftijd was ontnomen. Door zijn rustige, gelijkmatige karakter kon hij haar op de meest persoonlijke momenten terzijde staan. In die sfeer bezocht hij haar regelmatig. Toen de kinderen nog klein waren las hij hun voor, deed een spelletje en bracht hen samen met Henriëtte naar bed. Door zijn prettige stem, vrolijke spot en het gemis aan een man in huis, waren de kinderen gek op hem. Hun moeder niet minder. Hij glimlacht bij de gedachte. Maar ondanks haar dromen en insinuaties hield de intimiteit op bij de grens die hij onwillekeurig stelde, veilig en gewaarborgd, daar waakte hij voor. Het was meer in hun correspondentie dat ze wel een stapje verder durfden te gaan wat hun gevoelens betrof. Nu lacht hij zelfs even hardop. Lekker veilig. Later genoot hij als jongste van alle professoren en niet veel ouder dan zijn studenten van het zwierige Gentse studentenleven. Hij verhuisde toen nogal eens en de bezoekjes aan Henriëtte namen daardoor af. Maar de correspondentie bleef en daarmee hun veilige contact.
Inmiddels liggen de verhoudingen anders, de kinderen Solger hebben de jongvolwassen leeftijd bereikt en voor Henriëtte heeft de tijd, inmiddels drieënveertig jaar, ook niet stilgestaan. Zelf voelt hij zich in de bloei van zijn leven. De reden dat hij hen na al die jaren weer bezoekt is de tweede, zestienjarige dochter, de mooie zachtaardige Adelheid. Wat zal er van deze jongedame geworden zijn? Hoe zal ze zich door de jaren heen ontwikkeld hebben? Waar kan hij deze zomer beter zijn dan bij zijn Duitse vrienden, in haar nabijheid verkeren zonder voor ophef te zorgen. Hoewel hij in zijn brieven naar Henriëtte specifiek naar Adelheid informeerde, leek het haar niet op te vallen. Hij heeft nog geen zicht op de toekomst, maar hoe zal Henriëtte reageren als zal blijken dat hij warme gevoelens voor haar dochter heeft? Het baart hem meer zorgen dan hij eigenlijk voor zichzelf wil weten. Wat zet hij in gang als daarmee duidelijk de bakens worden verzet? Temeer daar Adelheid nog jong is en hij in werkelijkheid nog weinig van haar weet. Voor zichzelf vindt hij dat hij toe is aan een partner om zijn leven verder gestalte te geven, maar hij is zich er terdege van bewust dat het met een veel jongere partner nog jaren kan duren eer hij ermee naar buiten kan treden. Hij houdt al zijn hele leven van haar! Zuigt al het nieuws op dat Henriëtte over haar schrijft. Op dit gebied vreest hij Henriëtte, maar ook zij zal hem er niet van kunnen weerhouden. Ze zit gewoon het grootste deel van haar leven al in zijn hart. Toch is hij zich ervan bewust dat hij voorzichtig moet zijn, wil hij de toekomst geen schade berokkenen. In een ongedwongen vakantiesfeer moet het mogelijk zijn om iedereen in haar omgeving ervan te overtuigen dat ze wat hem betreft een streepje voor heeft. Daar begaat hij toch werkelijk geen zonde aan. Hij twijfelt niet aan haar voorkeur ten aanzien van hem, en het is in de familie Solger toch al geen geheim meer. Al op vierjarige leeftijd zat ze op zijn schoot om voorgelezen te worden. Menig keer riep ze dat ze later met doctor Thorbecke wilde trouwen. Hij was in haar ogen de prins op het witte paard. Ze wilde met hem in een rijtuig naar Holland rijden. ‘Dan word ik daar koningin van Nederland!’ Hij hoort nog het verlangen in het hoge kinderstemmetje. Terwijl hij met snelle, energieke pas naar de ingang van het trappenhuis loopt, weet hij dat hij in dat laatste niet zal kunnen voorzien. Haar trouwwens zal hij in de toekomst graag in overweging nemen, om haar dan in zijn eigen leven als koningin te omarmen.
In het appartement wordt alles in gereedheid gebracht om hun alom gevierde en geliefde vriend Thorbecke met alle egards te kunnen ontvangen. De veelheid aan kussens op de comfortabele canapé worden door Henriëtte flink opgeschud. Zij kijkt de salon nog eens kritisch rond. Doordat zij veel binnenshuis verblijft, stelt ze prijs op een gezellige warme inrichting. Ze voelt zich heel gelukkig met de zware gordijnen voor het raam, de deurgordijnen tegen de tocht en is blij met de aankoop destijds van de gecapitonneerde meubelen, zoals de crapaud en een gemakkelijke armstoel die ze naast de tegelkachel heeft geschoven. De lage chauffeuse, het damesstoeltje op wieltjes, is geliefd bij haar dochter Marie, die er graag in gaat zitten met een borduurwerkje. Ze is veel met haar interieur bezig en leest erover in internationale tijdschriften. Een enkele keer woont ze een veiling bij om iets moois op de kop te tikken. Hoewel ze ooit op een andere stand heeft gewoond, in een vrijstaand pand met meerdere verdiepingen, en ertegenop heeft gezien om naar de Altmarkt te verhuizen, heeft ze het toch ruime wat strakkere appartement chique allure kunnen geven. Ze kijkt tevreden om zich heen, het is echt haar verdienste dat de sfeer iets deftigs uitstraalt door de mahoniehouten kasten en eetkamermeubelen. Haar hand glijdt even over de kostbare stoffering.
Op verzoek van Adelheid schuift ze de beide ramen van de zitkamer open. Een heerlijke frisse luchtstroom verjaagt de droge brandlucht van de houtgestookte oven die Hugo telkens vult. Het is zijn bijdrage in het vrouwenhuishouden. De geurige kookluchtjes voor de lunch, die Marie en Caroline bereiden, trekken aan zijn hongerige jongenslijf voorbij. De dienstmeid heeft vandaag vrijaf gekregen, omdat de meisjes voor vandaag hebben aangegeven zelf voor hun geliefde professor te willen koken. Hem vandaag verwennen is de ultieme wens van Henriëtte, die hiervoor graag de verantwoordelijkheid draagt. Nieuwsgierig kijkt Henriëtte vanachter de opengeschoven dikke veloursgordijnen naar buiten. De luidruchtige marktgeluiden dringen het huis binnen. Het geroezemoes en de luide stemmen van de marktkooplui vullen de salon. Ze rekt zich om de plaats van aankomst van de rijtuigen te kunnen zien. Er staan er aardig wat opgesteld nu er bloemenmarkt is. Zou hij al gearriveerd zijn? Zal ze Adelheid er nog snel op uit sturen om de vertrekken wat op te vrolijken met boeketten? De zware kerkklokken van de Kreuzkirche verderop aan de Altmarkt beieren zonder de tijd aan te geven. In de verte ziet ze wat trouwkoetsen voorrijden. Ze snuift de vage bloemengeur op die opstijgt van de markt, een mooie zonnige dag om een huwelijk te bezegelen. De kleinere, lichte luidklok van het Raadhuis, waarvoor de bloemenmarkt is opgesteld, laat het qua tijd niet afweten, het is elf uur. Met een zekere gedrevenheid, die haar eigenlijk vreemd is, roept ze naar Adelheid, die in de eetkamer de tafel dekt. Met een schoon servet wrijft ze over het porselein van het mooie servies uit de kolossale zwart gepolitoerde vitrinekast. ‘Ren nog even snel naar de bloemenmarkt om de tafel wat op te sieren, wil je!’
‘Daar dacht ik juist ook aan, mama. Ik ga snel, tot zo…!’ En weg is ze. Net wanneer Adelheid de laatste brede trapleuning op haar buik af wil roetsjen, wordt ze opgevangen door Thorbecke, die er zijn boeketten snel voor loslaat. Ze is nog hetzelfde tengere, pittige ding dat hij altijd voor ogen heeft gehad. Wat klein voor haar leeftijd, met vlechten die rond haar hoofd met spelden bijeen worden gehouden, en een mutsje dat nu scheef over haar hoofd hangt. Ze heeft een kleur van opwinding en gedrevenheid om de door haar moeder gewenste bloemen nog op tijd binnen te hebben. Met een zwaai tilt hij haar van de leuning, draait haar rond waarbij haar lange rok zich bolt en haar witte kousen zichtbaar worden. Geëmotioneerd blij kust hij haar op haar verhitte wangen. Even blijven ze tegen elkaar aan staan. Adelheid betrapt en vol verbazing, hijgend van de inspanning. Hij duizelig van het ronddraaien, de stijgende hartslag en de oplopende verliefdheid. Wat is ze mooi geworden. Hij kijkt in de ogen van een prachtige, stralende jonge vrouw. Ze is weliswaar nog niet zo lang als hij, maar hij is wel in staat om haar nu recht aan te kijken, nu ze haar gezicht naar hem opheft. Zijn ene arm om haar middel, een hand in haar nek. Het is die hand die haar hoofd even impulsief tegen zijn schouder drukt, waardoor de gelegenheid zich voordoet om zijn neus in haar haren te steken en haar daar vluchtig te kussen.
‘Adelheid, meisje…’ Zijn adem stokt zowat van emotie.
‘Thorbecke?’ Ze kijkt hem even onderzoekend aan, dan vrolijk met een ondeugende blik in haar ogen: ‘Wat ben je vroeg. Ik wilde nog snel voor bloemen!’ Haar heldere stem klinkt als twinkelend kristal door het trappenhuis.
Ze hijgt van opwinding en grist de scheef hangende muts van haar hoofd. Direct herstelt hij zich en heeft al snel zijn rustige onverstoorbaarheid terug. Hij bukt zich en raapt het met prachtige rode rozen opgemaakte biedermeierboeketje van de grond. Met een klein gebaar houdt hij het tussen hen in, vlak onder haar neus. ‘Zijn deze goed, kleine prinses?’
Ze is duidelijk onder de indruk, als ze haar neus in de bloemen steekt om eraan te ruiken. Met tranen in haar ogen kijkt ze hem aan. ‘Voor mij? Ze ruiken heerlijk. Echt alleen voor mij?’
‘Mmm, het andere boeket is voor je moeder.’ Heel even raakt hij opnieuw van zijn stuk en streelt haar wangen, duwt voorzichtig het springerige lokje haar achter haar oor. Met een snel gebaar zet ze haar mutsje weer op.
Dan doorbreekt haar schaterende lach de stilte in het trappenhuis. ‘Mooi, dit scheelt me werkelijk een enorme snelle galop naar de markt. Dank je wel, Thor!’
Alsof er geen jaren tussen zitten wrijft ze uit dankbaarheid even met haar neus langs zijn schouder. ‘Wat lief van je! Kom…’ Aan zijn arm trekt ze hem naar boven, de stenen trap op. Hij heeft moeite haar te volgen. ‘Pff f, oude man,’ plaagt ze hem wanneer ze hijgend voor de deur van het appartement staan. Met veel gebaar hanteert ze de klopper op de deur omdat ze in de haast de sleutel is vergeten.
Ook boven wordt hij door zijn onverwacht snelle komst, in het bijzijn van een uitbundige Adelheid, verschrikt begroet. Henriëtte en haar dochters Marie en Caroline kijken hem onderzoekend aan, lijken hun herinneringen aan hem uit een grijs verleden op te roepen. Een moment van hernieuwde kennismaking lijkt het. Direct valt hem de schuchterheid van Henriëtte op. Ze is ouder geworden, beginnend grijs en haar huid heeft de glans verloren. Toch nog altijd charmant en in levenden lijve zoveel bedeesder dan in haar uitbundig gepassioneerde schrijven. Henriëtte taxeert zijn gelaatsuitdrukking waarvoor zij jaren geleden zo beducht was. Zijn moeilijk te peilen karakter, de grijsblauwe ogen die nog altijd een zekere hoogmoed uitstralen, zelfs tijdens de warme gesprekken die ze voerden, waardoor hij haar meermalen in verwarring bracht. Maar iedereen heeft wel iets om verzot op te zijn, dacht ze. Bij Thorbecke is dat het onpeilbare, die ingetogenheid, die hem voor haar zo aantrekkelijk maakt. Juist als zij naar het gevoelige trekje rond zijn mond zoekt, waar volgens haar alle romantiek vanaf spat, drukt hij het boeket in haar armen. Niet erg gracieus, maar zeker welgemeend.
‘Henriëtte, je ziet er goed uit,’ complimenteert hij haar. Meisjesachtig verlegen bedankt zij hem voor het prachtige boeket. De zusjes Marie en Caroline giechelen bij de ontdekking dat het andere boeketje naar Adelheid is gegaan. Ze plagen hem ermee. Hij die zo naar de etiquette leeft moet toch beter weten. Even voelt hij zich er ongelukkig onder, maar dat is snel over wanneer hij Adelheid ziet blozen. Hugo biedt hem een snelle kinderlijke oplossing uit zijn benarde positie.
‘De professor krijgt vast net zo weinig zakgeld als ik.’
Op zijn gezicht verschijnt een lachje, waarbij hij zich realiseert dat ze dit in Holland vast als ‘een boer met kiespijn’ zouden bestempelen. Het ongemakkelijke moment wordt weggelachen, maar het gegiechel van de zusjes Marie en Caroline is daarmee niet van de baan.
‘Straks trouw je nog eerder dan ik,’ sist Marie Adelheid met een wat jaloers ondertoontje toe. Ze rent naar de keuken als Adelheid haar het spreken wil beletten. De enige optie voor Adelheid is glimlachen om het zurige trekje rond de mond van haar oudste zus. Ook de jongste, Caroline, begeeft zich naar de keuken om de maaltijd af te maken die op het grote, zwarte fornuis staat. Gedrieën hebben ze er werk van gemaakt.
‘Een lichte maaltijd,’ heeft Henriëtte haar dochters voorgehouden. ‘’s Avonds dineren we met onze gast elders.’
De meisjes doen hun schorten voor en zette de mutsjes weer op hun hoofd, zodat de kooklucht niet in hun haar gaat zitten.
‘Eerst soep van runderbeenderen,’ beslist Marie, die als oudste bijna als vanzelfsprekend de leiding in de keuken op zich heeft genomen. ‘Let jij op de appeltjes,’ attendeert ze Adelheid op de pan met gedroogde appeltjes. Die laat er gulzig een paar van in haar mond glijden. ‘Wel een citroenschilletje meekoken en op het laatst wat pijpkaneel. Zo smaakt het naar niets.’
Ze tilt de deksel van de grootste pan. De aardappelschijven met uienringen moeten samen met de melk langzaam verkoken tot een dikke brij, als aardappelgerecht bij de appeltjes. De meisjes zien het als een uitdaging om er hun langverwachte gast mee te verwennen. Henriëtte laat het graag aan haar dochters over, die er al een week voorpret van hadden. Het uitzoeken van de recepten, de taakverdeling, de boodschappen, de meisjes hadden het er maar druk mee.
Met een flinke tik op de handen van Hugo, die zandkoekjes steelt van het bakblik, stuurt Caroline haar broertje de keuken uit. Zijn taak om het vuur met takkenbossen brandend te houden zit erop. Even gluurt Marie stiekem door de deuropening in de salon, waar de professor in druk gesprek is verwikkeld met haar moeder. Samen zitten ze rond de tegelkachel, die nog maar zacht brandt nu het koude voorjaar al gauw voorbij zal zijn. Ze ziet hoe haar moeder met een zekere adoratie naar hem opkijkt, hem bijna achteloos aanraakt, opstaat en met haar hand op zijn schouder steunt. Snel sluit ze de deur van de salon. Eenmaal in de keuken deelt ze het nieuwtje op fluistertoon met haar zussen, die beiden een gewillig oor hebben: ‘Mama lijkt wel een verliefde juffer.’ Ze giechelt. ‘We zullen het toch niet beleven dat ze elkaar kussen…’
‘Deden ze dat, nee toch?’ Marie heeft rode konen van de spanning en besluit om zelf ook even te gaan kijken. Adelheid lacht en doet er het zwijgen toe. Haar bedrijvige handen liggen stil in haar schoot. Opnieuw denkt ze aan de onverwachte ontmoeting in het trappenhuis. Het speciaal voor haar gekochte boeketje, zijn lieve blik, de lichtjes in zijn ogen en zijn sterke omarming, de kus op haar hoofd. Wanneer ze eraan denkt, maakt haar hart een rare roffel. Zijn gestamel en haar plotselinge tranen toen hij haar zijn prinses noemde. Het was een raar gevoel waar ze even geen raad mee wist. Vanaf dat moment is het voorval nog geen minuut uit haar gedachten geweest. Dit is het begin van iets moois, een geheimpje tussen hen beiden dat ze koestert. Ze weet zeker dat ze eens bij hem in het rijtuig zal stappen als zijn vrouw. Ooit zal ze met hem naar het onbekende Holland reizen als zijn prinses. Hoe vreemd ook, het is geen keuze die ze nu maakt, het ligt in het verlengde van wat ze nu beschouwt als haar bestemming. Als kleuter hield ze al van zijn mooie stem wanneer hij haar voorlas voor het naar bed gaan. Sprookjes, ze gelooft erin, wis en waarachtig.
Marie komt op haar tenen de keuken binnen en fluistert, nadat ze zorgvuldig de keukendeur achter zich heeft gesloten: ‘Het is bijna mooi om mama zo blij te zien, ze heeft het echt nodig na die sombere winter waarin ze zo vaak door hoofpijnen werd gekweld. Wat zal een vakantie in het bijzijn van de professor haar goeddoen. Zeg, zullen we opdienen? Dan ga ik ze vast voor naar de eetkamer. Eerst de soep, dat doe jij hè, Caroline?’
Adelheid roert in de pan met aardappelen en uienringen. Nogmaals voegt ze wat melk toe en zet het vuur laag. Ze doet haar schort af en hangt haar mutsje eroverheen. In het kleine spiegeltje aan de keukenmuur zet ze haar vlechten opnieuw vast met de haarspelden. Met koud water spettert ze snel haar warme wangen nat en droogt haar gezicht.
Eenmaal aan tafel is de toon ontspannen, een beetje plagerig zelfs. Henriëtte en Thorbecke prijzen de meisjes om hun kookkunst en Marie herhaalt nog maar eens hoe leuk en feestelijk al die voorbereidingen waren. Henriëtte kijkt met een oplettende blik naar Adelheid. Ze is in haar ogen zoveel stiller dan anders. De hoogrode kleur op haar wangen zal te wijten zijn aan de hitte van het fornuis in de keuken. De laatste tijd was haar lieve lucht-op-en-treur-niet grillig, soms nukkig en weinig meegaand. Ze heeft niet veel vat op haar, als ze dat ooit al had. ‘Tussen tafellaken en servet,’ heeft ze Thorbecke zojuist uit de doeken gedaan toen hij over Adelheid begon. ‘Een lastige leeftijd, die Caroline nu gelukkig net te boven is.’
Ze merkt hoe moeilijk ze het vindt om over de gevoelens van haarzelf en haar kinderen te praten. In haar brieven naar hem gaat het haar stukken gemakkelijker af. De passie die ze in haar schrijven legt kan ze onmogelijk aan hem kwijt nu ze zo tegenover hem zit. Zijn wijze van reageren, soms wat koel en afwijzend, maakt dat ze op haar hoede is. Op die momenten doet hij haar denken aan haar zo vroeg overleden man, de grote filosoof Solger, die ze bijna onderdanig vereerde om zijn kennis en wijsheid. Later, wanneer hij weer in Holland is, zal ze hem veel uitvoeriger berichten over wat ze nu in de gesprekken als interessant ervaart. Ze heeft er vaak van gedroomd dat Thorbecke onderdeel was van haar gezin. Huisje-boompje-beestje, gezelligheid tijdens de koude, eenzame winters. Samen met hem de opvoeding ter hand nemen van de kinderen, waarin ze nu soms zo tekortschiet, als ze tenminste de hulp in ogenschouw neemt die haar naaste kennissen en vrienden haar wel moeten bieden. Ze aanvaardt de hulp, maar het maakt haar vaak onevenwichtig. Doet ze het wel goed? Von Raumer bijvoorbeeld, een goede vriend van haar man, hoogleraar geschiedenis en staatswetenschappen in Berlijn, die toeziend voogd is, bedient haar te pas en te onpas van goedbedoelde raad en adviezen. Maar ook haar eigen moeder zal zich niet van commentaar onthouden als ze de kans krijgt. Om nog maar te zwijgen over Frau Von Bordeleben, die zich vakkundig op de sociale en culturele ontwikkeling van haar kinderen heeft gestort. Hun commentaar maakt haar vaak verdrietig en ongelukkig.
Op die momenten mist ze Solger verschrikkelijk. Haar geluk vindt ze dan in de brieven van en naar Thorbecke, al realiseert ze zich dat ze negen jaar ouder is en hij met jong elan naar haar problemen kijkt. De afstand per post is groot genoeg om haar ziel volkomen aan hem bloot te leggen, in afwachting van zijn vaak bondig antwoord en commentaar. Haar enige dagelijkse opwinding is het uitzien naar de retourpost. Met de juiste afstand, die hij ongevraagd hanteert, weet hij maar al te vaak tot de kern van haar opgeworpen problemen door te dringen. Hij geeft haar daarbij het gevoel dat hij de problemen, die haar soms uiterst verdrietig en neerslachtig maken, voor haar in het juiste perspectief plaatst, zodat ze verder kan. Zonder dat hij het weet beuren zijn woorden haar op.
Zijn speciale aandacht voor Adelheid is er altijd al geweest in zijn brieven, maar ze heeft er nooit iets achter gezocht. Maar nu is dat anders. Als vrouw ruik je gewoon wanneer er iets broeit, haar meisjes zijn op weg om zich tot mooie jonge vrouwen te ontwikkelen. Scherp registreert ze zijn wat afwezige blik als hij naar haar tweede kind kijkt. Ze was alert toen hij zo-even over haar begon. Gek genoeg kijkt ze nu als het ware door zijn ogen naar Adelheid en ziet ze hoe mooi haar dochter eigenlijk is.
‘Klein, fijnbesnaard en intelligent,’ zoals ze Thorbecke zojuist heeft voorgehouden, toen ze haar in een paar woorden beschreef. Ach, ze moet zich niet gek laten maken door het boeketje dat hij speciaal voor haar heeft gekocht. Van jongs af aan is ze zijn oogappeltje. Om de plaagstootjes daarover tijdens de maaltijd lacht ze mee met haar andere dochters. Wanneer de meisjes het al te bont maken, legt hij troostend zijn hand met de mooie slanke vingers in de nek van Adelheid. Het verwondert Henriëtte, evenals de snelle blik die tussen hen wordt gewisseld. Ergens diep in haar troost ze zich met de gedachte dat hij qua leeftijd haar vader zou kunnen zijn. Zestien meisjesjaren, een kind nog, tegenover een man van vijfendertig, waarover zou ze zich zorgen moeten maken. Hij is voor haar de vader die ze na het vroegtijdig overlijden van haar geliefde Solger niet of nauwelijks heeft gekend.
Met die gedachte troost ze zich tijdens de heerlijke etentjes, theater- en literatuuravondjes die ze tijdens de vakantie met elkaar genieten. Toch beangstigt zijn vitaliteit haar. Nu ze hem na jaren terugziet blijkt hij een man in de bloei van zijn leven. Al laat ze het hem niet merken, haar eigen leeftijd deprimeert haar plotseling. Ze beseft wat ze wellicht ooit aan zich voorbij heeft laten gaan. Het maakt haar weemoedig en zo nu en dan betrapt ze zichzelf op een zekere jaloezie, waar ze direct hoofdpijn van krijgt. Waarom zou ze over hem de strijd aangaan met haar dochter.
In de vakantie overnacht Thorbecke in een gasthof in de buurt, waar Henriëtte in de donkere nacht aan hem denkt en naar hem verlangt. Overdag maakt hij plannen met de dames en bereidt hij gezellige uitjes voor naar het landelijke Tharandt, waar ze tijdens lange wandelingen van de natuur genieten. Ze overnachten in een hotel in het gezellige Friedrichsstadt. Thorbecke bemoeit zich veel met Hugo, de enige jongeman in het gezelschap. ’s Avonds geniet hij met het gezin van de verhalen en gedichten van Ludwig Tieck, die met zijn vrouw en kinderen in hetzelfde appartementencomplex een paar verdiepingen lager woont, evenals gravin Finck von Finckenstein. Met Ludwig Tieck, de spilfiguur in de romantische beweging, kan Thorbecke het goed vinden. Tiecks bewerkingen van de oude Volksmärchen mogen zich tijdens de door hem georganiseerde literatuuravondjes in een warme belangstelling verheugen. De sprookjes, die hij aanvult met zijn zelfgeschreven griezelverhalen, maken indruk. Zeker op de meisjes, die het niet nalaten om na zo’n avond toch even onder hun bed te kijken voor het slapengaan. Als directeur van het Koninklijk Theater van Dresden ‘trakteert’ hij het selectief gezelschap van buren en zijn Hollandse vriend ook op wat voorstellingen in het theater zoals Der blonde Eckbert en zijn bewerking van Der gestiefelde Kater.
Maar aan alles komt een eind en in augustus vertrekt Thorbecke weer naar Leiden. Het afscheid van het gezin Solger valt hem zwaar. Zijn gevoelens voor Adelheid spreekt hij niet uit, maar geeft ze een plekje diep in zijn hart, terwijl hij de uitbundige Henriëtte verzekert uit te zien naar haar brieven. Net voor het vertrek vraagt hij Adelheid in een onbewaakt ogenblik of zij hem af en toe wil schrijven, zodat hij op de hoogte kan blijven van wat haar leven zoal de moeite waard maakt. Ook haar valt het afscheid zwaar, ziet hij. Met veel expressie in haar levendige ogen die hem veel lijken te zeggen, knikt ze. Dit is het beeld van haar dat in zijn geheugen gegrift staat en dat hij mee terug neemt naar Leiden.