Preview: In de schaduw – Ina van der Beek

In de schaduw

In deze roman van Ina van der Beek groeit Fleur op in de schaduw van haar overleden zusje Roos. Als Roos overlijdt door een val van de schommel, is moeder Irma net in verwachting van Fleur. Irma kan niet blij zijn met de nieuwe zwangerschap. Bij het opgroeien krijgt Fleur steeds meer het gevoel dat ze het nooit goed doet in de ogen van haar moeder. Als Fleur in de puberteit komt, zoekt ze een manier om gezien te worden. Ze merkt dat klasgenoten het stoer vinden als ze durft te stelen in een winkel. Langzaam worden het grotere dingen die ze steelt: dure cadeaus geven maakt je ook populair. Zelfs op volwassen leeftijd gaat ze hier nog mee door. Hoe kan ze dit patroon doorbreken?

In de schaduw van Ina van der Beek is een aangrijpende roman over hechtingsproblematiek en de invloed van een lastige jeugd op je hele leven.


Hoofdstuk 1

‘Wilt u het geslacht van de baby weten?’
De echoscopist, die zich heeft voorgesteld als Anne, spuit wat gel op Irma’s buik. ‘Het is koud, maar dat wist u, hè?’
‘Nee,’ zegt Irma, de laatste opmerking negerend. ‘Ik wil het
niet weten.’
‘Oké, dan houd ik daar rekening mee.’ Langzaam laat de jonge vrouw de transducer over Irma’s buik glijden terwijl ze geconcentreerd naar het scherm kijkt. ‘Kijk, hier zien we de ruggenwervel, ziet er prachtig uit.’
Als ze geen reactie krijgt, kijkt ze naar Irma. Even blijft haar hand met het apparaatje stilliggen. ‘U kunt meekijken, hoor,’ zegt ze tegen Irma’s afgewende hoofd.
Als er opnieuw geen reactie komt, kijkt Anne naar Tom, de aanstaande vader. Hij knikt haar toe en buigt zich wat verder naar het scherm, waar het kloppen van het hartje van de baby zichtbaar is.
‘Prachtig!’ zegt hij.
Opnieuw glijdt het apparaatje over de bollende buik van Irma. Het blijft even stil in de kleine ruimte.
‘Nu komen we bij de geslachtsorganen. Als u het niet wilt weten, kunt u nu beter even de andere kant op kijken.’ Anne werpt opnieuw een blik op Irma.
Tom kijkt ook naar zijn vrouw. Hij schuift wat dichter naar het bed waarop ze ligt en pakt haar hand. ‘We laten ons verrassen, hè Irma?’ zegt hij.
Irma knikt nauwelijks merkbaar en blijft met afgewend hoofd liggen.
Tom knijpt zachtjes in haar hand, maar zijn ogen dwalen toch naar het scherm. Dolgraag zou hij uitleg vragen aan de jonge vrouw naast hem, maar hij respecteert Irma’s beslissing.
Haar beslissing, niet de zijne…
‘Kunnen jullie dat altijd duidelijk zien?’ vraagt hij dan. ‘Of het een jongen of een meisje is.’
De echoscopist werpt even een snelle blik opzij naar hem, dan concentreert ze zich weer op het scherm.
‘Meestal wel,’ zegt ze. ‘Het ligt er een beetje aan hoe de baby ligt. Bij een jongetje zie je vaak het piemeltje duidelijk in beeld, of bij meisjes het ontbreken daarvan. Dan zien we twee rechte streepjes, de schaamlipjes.’
Toms blik blijft nog even aan het scherm hangen.
Hij weet het bijna zeker, als hij weer snel zijn blik afwendt: ze krijgen een dochter.
Verder blijft het stil. Anne tikt iets in en laat het apparaatje verder glijden. ‘U mag weer kijken, hoor. De kleine zwaait naar ons, ziet u dat?’
Tom knikt vertederd, Irma reageert niet.

Ook in de auto op weg naar huis blijft het stil. Tom legt zijn hand op haar knie.
‘Kun je niet een klein beetje blij zijn?’ vraagt hij zacht. ‘Dit kindje heeft toch ook onze liefde nodig, net zoals Bas en net zoals Roos dat nodig had en kreeg. Hij of zij heeft recht op ouders die van hem of haar houden.’
‘Ik kan het niet! Hoe kan ik nou blij zijn? Mijn hart is een groot gat, daar is geen plaats voor een nieuwe baby. Ik wil helemaal geen baby meer. Niks en niemand kan de lege plek van Roos invullen.’
‘Natuurlijk kan dat niet, maar zo moet je het ook niet zien. We wilden erg graag een derde kindje. Deze baby ís ons derde kind, zij of hij zal nooit de plaats van onze Roos innemen.’
‘Ik kan het niet, het is te vroeg.’
Tom neemt zijn hand terug en legt hem weer op het stuur. ‘Roos zou het geweldig gevonden hebben om grote zus te worden,’ zegt hij. ‘Probeer daaraan te denken.’
‘Dat slaat nergens op, ze zal nooit grote zus worden!’
Weer blijft het stil. Als Tom even opzij kijkt, ziet hij haar witte, strakke gezicht.
‘Deze baby zal jou, zal ons allemaal troosten,’ zegt hij zacht.
Irma geeft geen reactie.
Als ze even later hun straat in rijden, zegt Tom: ‘Ik ga zo direct door naar de zaak, hoor.’
Dan stopt hij al langs de stoeprand en draait zich naar Irma toe voor een kus, die ergens bij haar oor terechtkomt.
‘Tot vanmiddag, probeer wat van je dag te maken. Laten we dankbaar zijn dat alles er goed uitzag op de echo. Dat had ook anders kunnen zijn, Irma!’
‘Ja, tot vanmiddag.’ Ze heeft het portier al geopend voor hij is uitgesproken.
Dan kijkt ze de auto na, die weer wegrijdt.
Probeer wat van je dag te maken…
Hoe kan hij dat zeggen! Natuurlijk, ze weet dat ze dankbaar moet zijn dat alles, voor zover meetbaar, goed lijkt met het kind in haar buik. Maar wat zegt dat? Biedt dat enige garantie voor geluk, voor zekerheid?
Nee, zelfs als een kind mooi, gaaf en gezond geboren wordt, is die garantie er niet. De beelden van de echo, die ze niet wilde zien, brachten haar weer terug bij een eerdere echo, bijna vier jaar geleden. Wat was ze toen gelukkig! ‘Jullie krijgen een dochter en zo te zien is alles prima in orde.’ Met die boodschap gingen ze toen naar huis.
Het leven leek volmaakt, een gezonde zoon van bijna drie jaar en over een maand of vier, vijf, zou daar hun kleine meid bij komen.
Ze had dromen gehad over haar twee kinderen, wie weet zelfs ooit nog een kindje, want daarover waren Tom en zij het helemaal eens: ze hoopten op minstens drie kinderen. Zelf was ze opgegroeid als enig kind, het gemis van broertjes of zusjes had ze altijd jammer gevonden.
En de mooie droom leek uit te komen tot die vreselijke zaterdagmiddag, toen alle geluk met één klap werd weggeslagen uit hun leven.
Langzaam draait Irma de sleutel om in het slot van de voordeur. Met haar jas nog aan laat ze zich in de kamer op de bank zakken en ze kijkt naar de grote foto op canvas aan de wand recht tegenover haar.
Eindeloos kan ze naar die foto kijken, laat ze het beeld bij zich binnenkomen. Roos op de schommel achter in de tuin. Zomaar een snel geschoten foto op een zomerdag, gewoon met haar eigen simpele toestel. Maar zo prachtig gelukt, alsof een beroepsfotograaf heel lang heeft gezocht naar het juiste moment, de juiste lichtval.
Roos, met de zon in haar haren, de zon op haar gezicht. Dol was ze op die schommel, dagelijks zat ze erop.
Irma had juist de vergroting besteld toen die vreselijke gebeurtenis plaatsvond. Toen ze een paar dagen na de begrafenis de foto zag, had ze zich er met een kreet van afgekeerd. Niet deze foto! Niet die schommel, die vervloekte schommel, die de oorzaak was geworden van deze onvoorstelbare ramp, dit immense verdriet.
Tom had de foto naar boven gebracht en hem op zolder neergezet. Maar een paar weken later, toen ze zochten naar een mooie foto van Roos, had hij toch de foto weer van boven gehaald.
‘Dit is wel echt helemaal Roos,’ had hij zacht gezegd, ‘het plekje waar ze het allerliefst was. En het is zo’n prachtige foto van haar.’
Maar ze kon het niet, ze wilde de schommel niet zien. Ze hadden verder gezocht naar een foto. Er waren er natuurlijk genoeg, maar op geen enkele recente foto straalde ze zoals op deze ene.
Langzaam was Irma anders naar de foto gaan kijken. Ze zag de schommel niet meer in de eerste plaats, maar ze zag de stralende lach van haar meisje.
Op een middag had ze hem naar beneden gehaald. ‘Hang hem maar op,’ had ze gezegd toen Tom uit zijn werk kwam.
Nu brengt ze elke dag tijd door op de bank, waar de foto recht tegenover hangt.
Maak wat van je dag… Laten we dankbaar zijn… Weer die woorden van Tom. Hoe kan ze iets maken van de dag, hoe kan ze dankbaar zijn?
Het kind in haar buik beweegt.
Het kind in haar buik, zo noemt ze de baby. Ze wil niet weten of het een jongen of een meisje is, ze wilde de echobeelden niet zien. Ze durft niet van het kind in haar buik te houden, het is niet haar zoon of dochter. Het is een kind, gewoon een kind.

Ze schrikt op als de bel van de voordeur gaat. Haar blik vliegt naar de klok aan de wand als ze opspringt. Bas! Ze had allang bij school moeten zijn om Bas op te halen.
Als ze opendoet, ziet ze zijn wat bange koppie. Schuldgevoel overspoelt haar.
‘Ik dacht, ik neem hem maar mee, dan kom ik je wel tegen onderweg.’ Agnes, haar vriendin, doet alweer een stap naar achteren en trekt haar dochter die bij Bas in de klas zit, mee.
‘Ach ja, jullie moesten natuurlijk voor de twintigwekenecho vandaag. Was alles wel goed?’
Irma ziet de bezorgde blik van Agnes op zich gericht. Ze slaagt erin te glimlachen. ‘Ja hoor, alles is in orde. Bedankt dat je Bas hebt meegenomen, ik ben nog niet zo lang thuis en had niet in de gaten dat het al zo laat was.’
‘Gefeliciteerd!’ Agnes geeft haar een snelle knuffel. ‘Dat is toch altijd een geruststelling, hè, als die echo er goed uitziet. Fijn!’
‘Ja,’ zegt Irma. ‘Heel fijn.’ Alleen zijzelf hoort hoe cynisch dat klinkt. ‘Nogmaals bedankt, we gaan snel een boterham klaarmaken.’ Ze knikt naar haar vriendin en sluit de deur.
Bas is al langs haar heen naar binnen geglipt.
‘Is dat de baby?’ Hij heeft de foto’s van de echo, die Irma zonder ernaar te kijken op tafel heeft gegooid, gepakt en kijkt naar de grijs-witte beelden. ‘Zulke foto’s heeft Marleen ook laten zien in de klas. De dokter had verteld dat de baby een zusje was. Weet jij nu ook of de baby een jongen of een meisje is?’
Irma schudt haar hoofd en pakt de foto’s uit zijn hand. ‘Nee, ik weet het niet.’ Ze legt ze op de bovenste rij boeken van de boekenkast. ‘Kom, we gaan de tafel dekken. Hoe was het op school?’
Ze luistert niet naar zijn antwoord, maar pakt twee placemats uit de kast en legt ze neer op de keukentafel. Twee placemats, twee bordjes, geen drie… Ze slikt.
‘… maar een zusje zou ook fijn zijn, misschien moet ze dan ook Roos heten, dan hebben we…’
‘Kom, aan tafel!’ Ze moet moeite doen om niet boos uit te vallen over zijn opmerking.
Tijdens de maaltijd doet ze krampachtig haar best om gezellig te zijn voor Bas. Ze vraagt naar zijn belevenissen op school van deze ochtend, maar hij prikt daardoorheen.
‘Je luistert niet, mama!’ zegt hij dwars door haar gedachten heen. ‘En waarom kwam je me niet halen? Ik was bang dat je ook dood was.’
‘Hoe kom je daar nou bij?’ Hier schrikt ze toch wel van, wat gaat er allemaal door dat hoofdje heen?
Tom heeft al eerder gewaarschuwd dat ze beiden alert moeten blijven, Bas in de gaten moeten houden. Hij kan vaak stil zijn en dan opeens dingen zeggen waar ze allebei van schrikken, zoals nu.
‘Hij heeft ons dubbel hard nodig, Irma, hij heeft ook verdriet omdat hij zijn zusje mist. Wij moeten proberen sterk te zijn voor hem,’ zei Tom.
Ze weet dat hij gelijk heeft, maar het is zo moeilijk!
‘Kom eens even bij me zitten!’ Ze trekt hem zachtjes van zijn stoel, bij haar op schoot. Hij kruipt dicht tegen haar aan en ze slaat haar armen beschermend om hem heen.
‘Ik ben ook verdrietig, hoor mama,’ fluistert hij. ‘Het was ook mijn schuld, hè, ik had beter op Roos moeten passen.’
Ze knelt haar armen om hem heen. ‘Nee,’ zegt ze, ‘nee, het was een ongeluk. Papa had haar niet zo hoog moeten duwen op de schommel, maar hij wist natuurlijk ook niet dat ze zich niet goed vasthield. Het was echt een ongeluk!’
‘Maar ik…’ Opeens voelt ze hem snikken in haar armen.
‘Nee,’ zegt ze opnieuw. ‘Dat mag je nooit meer denken, Bas. Jij kon er helemaal niks aan doen. Ouders moeten op hun kinderen passen, broertjes niet op hun zusje.’
‘Ben je boos op papa?’ Hij tilt zijn hoofd op van haar borst en kijkt haar gealarmeerd aan.
‘Nee, natuurlijk niet, het was een ongeluk.’
Ze geeft hem een kus op zijn blonde haren en veegt zijn tranen weg met haar hand. ‘Kom, tandenpoetsen en je neus snuiten, het is al bijna weer tijd om naar school te gaan.’
Hij laat zich van haar knieën glijden. ‘Mag ik Toren van Pisa mee naar school nemen?’ vraagt hij. ‘Het is speelgoedmiddag.’
‘Goed, hoor!’
Ze hoort zijn voeten de trap op roffelen.
Haar eigen woorden resoneren nog in haar hoofd: … Papa had haar niet zo hoog moeten duwen op de schommel… het was een ongeluk…
Langzaam staat ze op en loopt ook de trap op. Het was een ongeluk… het was een ongeluk…

Als ze in bed liggen, zegt ze opeens: ‘Bas vroeg vanmiddag of het zijn schuld was, hij had beter op Roos moeten passen, dacht hij.’
‘Hij vertelde het me, ja, toen ik hem naar bed bracht.’
‘Ik heb hem gezegd dat hij dat nooit mag denken, en dat het een ongeluk was.’
Even blijft het stil, dan zegt hij, naast haar in het donker: ‘Jij vindt dat het mijn schuld is, hè?’ Zijn stem klinkt heel zacht, moeizaam komen de woorden uit zijn keel.
‘Nee, het was een ongeluk,’ herhaalt ze.
‘Maar “papa had haar niet zo hard moeten duwen”, zei je tegen Bas.’ Hij komt half omhoog, ze voelt het omdat het dekbed van haar af glijdt. ‘Je vindt dat het mijn schuld is, hè Irma?’
Ze hoort de wanhoop in zijn stem.
Ze wacht even met antwoorden, te lang. Dan zegt ze: ‘Nee, natuurlijk niet, het was een ongeluk. Jij kon niet weten dat ze zich niet goed vasthield.’
Het blijft een poos stil. Maar Irma weet dat hij ook nog niet slaapt.
Waarom kan ze nu niet tegen hem aan kruipen en hem zeggen dat hij er natuurlijk, natuurlijk echt helemaal niks aan kon doen! Dat hij nooit meer mag denken dat zij hem in stilte verwijten maakt. Waarom kan ze dat toch niet? Hij lijdt immers net zo erg als zijzelf?
Juist als ze denkt dat hij toch in slaap gevallen is, zegt hij: ‘We moeten heel goed op Bas letten, heel erg goed. Er gaat meer om in dat koppie dan wij beseffen. Hij mist zijn zusje en hij ziet en voelt ons verdriet. Laten we in elk geval proberen niet alleen maar bezig te zijn met onze eigen pijn. Anders kan hij weleens voor zijn hele leven beschadigd raken. En houd hem boven alles voor dat híj niets kon doen aan de dood van Roos.’
‘Dat heb ik hem vanmiddag ook gezegd.’ Ze draait zich op haar rug.
Tom legt aarzelend zijn hand op haar buik. ‘En probeer dit kleine mensje ook met blijdschap te verwachten,’ fluistert hij. ‘Ik ben ervan overtuigd dat ze dat nu al kan voelen.’
‘Ze? Denk je dat het een meisje is?’ Ze draait zich weer op haar zij, zodat zijn hand van haar af glijdt.
‘Ik hoop dat het een meisje is, geen vervanging van onze Roos, maar wel weer een blij, klein meisje in ons huis.’
‘Ik hoop op een jongen,’ zegt Irma. ‘Ik wil geen ander meisje, dat kan ik gewoon niet aan.’
‘We wachten het maar af.’ Tom streelt haar over de schouder en trekt het dekbed wat hoger over haar heen. ‘Welterusten.’
Ze hoort al snel aan zijn ademhaling dat hij slaapt. Met een zucht keert ze zich weer op haar rug en staart in de donkere nacht.


>