Preview: Onder de linde

Onder de linde

Onder de linde van Greetje van den Berg gaat over Gemma, die samen met haar man Ruud tien kinderen heeft. Ze wonen in een groot, oud huis dat ooit van zijn ouders was, Onder de Linde – een verwijzing naar de grote lindeboom in de tuin. Gemma is een onvermoeibare moeder en in het grote familiehuis is altijd iedereen welkom. Haar standpunt is dat elk probleem er is om opgelost te worden. Maar als ze dan ziek wordt en er geen diagnose kan worden gesteld, begint ze aan haar eigen overtuiging te twijfelen. Ruud denkt dat het misschien psychisch is en dat zorgt voor een verwijdering tussen hen beiden. Bovendien ziet Gemma met lede ogen aan dat Ruud wel erg goed overweg kan met de nieuwe hulp in zijn bakkerij. In Huize Onder de Linde is de normaal zo vanzelfsprekende gezelligheid ver te zoeken, en dan lijkt het er ook nog op dat de lindeboom ziek is en moet worden omgehakt.

Greetje van den Berg schrijft in Onder de linde met veel gevoel en inlevingsvermogen over tanend vertrouwen, maar ook over hoop en toekomst.


Hoofdstuk 1

Donkere wolken pakten samen boven het zwembad. In het peuterbad ernaast trok de wind golfjes door het verlaten, blauwe water, waarin even daarvoor nog kinderen vrolijk speelden. Gemma keek bezorgd naar de lucht, terwijl ze zo snel mogelijk de spullen bij elkaar zocht en de badlakens oprolde en in de tas stopte.
‘Aiden!’ Ze kon haar vierjarige zoon er nog net van weerhouden om zich met zijn kleren aan opnieuw in het water te storten.
‘Aiden, we gaan naar huis!’ zei ze streng. ‘Het gaat zo regenen en onweren. Kijk eens, alle kinderen gaan naar huis. Help me maar even met opruimen. Dat kun jij hartstikke goed.’
Ze wierp een blik op Morris, haar jongste, die zich van de commotie niets aantrok en op een van de badlakens in slaap was gevallen. Zijn wangen zagen rood. Ze zuchtte. Hij was doodop en als ze hem nu wakker zou maken, was hij niet te genieten. Toch zat er niets anders op. Gelukkig had ze bij Aiden de juiste toon getroffen. IJverig stopte hij de emmertjes en de kunststof autootjes waarmee ze in het water hadden gespeeld in de daarvoor bestemde tas.
Ergens in de verte klonk een dof gerommel, de wind trok verder aan. Gemma huiverde. Het onweer leek snel dichterbij te komen. Of had ze te lang gewacht? Om hen heen liepen andere moeders ook al snel met hun kroost in de richting van de kleedhokjes. Het zou er zo een drukt vanjewelste zijn. Aiden stopte het laatste speeltje in de tas. Ze keek nog eens speurend om zich heen of ze echt niets was vergeten en vroeg zich toen af of ze Morris wellicht slapend op haar arm kon nemen. Onmogelijk, wist ze meteen. Ze had nog twee tassen bij zich.
‘U moet nu zo snel mogelijk de ligweide verlaten,’ riep een geagiteerde badjuffrouw in het voorbijgaan naar haar. Alsof ze daar al niet mee bezig was.
‘Morris… wakker worden.’ Hij keek haar lodderig aan. Meteen zakten zijn ogen weer dicht. Ze had het anders moeten doen, realiseerde ze zich. Eerst haar jongste zoon wakker maken en dan pas haar spullen pakken, maar het had haar handig geleken om alleen naar Aiden te hoeven omkijken. Zelfs als moeder van tien kinderen schatte ze zulke situaties soms nog verkeerd in. Het veld was inmiddels bijna leeg.
‘Aiden, jij bent mijn sterke vent. Jij kunt die tas met speelgoed wel dragen.’ Zelf knielde ze bij Morris neer, rolde hem in de handdoek waar hij op lag en pakte het vochtige bundeltje op. Even protesteerde hij verontwaardigd. Ze pakte de andere tas op. Aiden liep in de verkeerde richting. Geïrriteerd riep ze zijn naam.
‘Kan ik u helpen?’ informeerde een jonge badmeester met kortgeknipt blond haar en een roodverbrande neus. ‘Ik neem die tas wel even van u over. Kom, jongetje!’ Ze zag hoe Aiden verschrikt omkeek, en vervolgens braaf terug kwam lopen. De badmeester ontfutselde hem de tas en wist ook nog zijn hand te pakken. Ze volgde hen naar de uitgang en passeerde de kleedhokjes, waar het inderdaad druk was. Gelukkig dat zij zich net op het grasveld al had omgekleed. Ze bedankte de badmeester toen ze bij het hek waren. Morris lag met zijn hoofd op haar schouder te slapen.
‘Moet ik nog even meelopen naar de auto?’ informeerde de jongeman, maar ze schudde haar hoofd.
‘Dank je, ik red het nu zelf wel.’ Toen ze met twee tassen en een kind op haar arm verderliep, had ze daar direct spijt van. Haar schouders deden zeer. Gelukkig liep Aiden nu keurig met haar mee. Ze zou blij zijn als ze in de auto zaten. Van de zonnige dag was niets meer over. Het leek net alsof iemand daar boven het licht had uitgedaan. In de verte zag ze lichtflitsen, grommend dreigde de donder. Zo had ze het ook wel in films gezien als er onraad of ellende dreigde. Het weer als voorbode voor slechte tijden. Gelukkig gebeurde dat alleen in films.
Terwijl ze het autoportier van hun gezinsbus opende, werd Morris mopperend wakker. Zonder er veel acht op te slaan, zette ze hem in het autostoeltje. Aiden klom zelf in de auto. Ze gespte zijn riem ook vast, deponeerde de tassen tussen de stoelen en nam met een zucht van opluchting achter het stuur plaats.
Morris huilde, verontwaardigd omdat hij zo ruw uit zijn slaap was ontwaakt. Hij wilde uit het stoeltje en probeerde de gesp open te maken. Aiden hield hem als een echte grote broer tegen, wat nog meer verontwaardigd gekrijs opleverde. Ze schoof een cd met kinderliedjes in de cd-speler, draaide de volumeknop een flink eind omhoog en zong zelf hartstochtelijk mee. Dat hielp altijd. Vandaag ook. Aiden viel in. Morris stopte met huilen. Hij schoof zijn duim in de mond en keek naar buiten, waar de eerste zware druppels uit de inktzwarte wolken vielen.
Een kwartier later parkeerde ze de bus bij de school waar Lucas van elf, de negenjarige tweeling Loïs en Felice en Tycho van zes op zaten. Normaal gesproken legden ze de afstand tussen school en thuis lopend af, maar met onweer vond ze dat onverantwoord. Bezorgd keek ze naar de straat, waar de putten de enorme hoeveelheid water niet konden verwerken. Felle lichtflitsen volgden elkaar snel op, donderslagen dreunden zwaar. Stilletjes was ze bang voor dit weer, maar omwille van Aiden en Morris liet ze dat niet merken. Ze zette de muziek nog iets harder en klapte mee. De ruiten besloegen. Als ze daardoor de andere kinderen maar niet miste.
Ze stond vlak bij het hek, maar Felice en Loïs konden zo opgaan in hun spelletjes dat ze zelfs hun opvallende, lichtblauwe gezinsbus voorbij zouden lopen, om nog maar niet te spreken van Tycho, haar kleine dromer.  Voor Lucas gold dat niet. Het leek soms of hem nooit iets ontging. Met haar hand veegde ze de zijruit schoon en ze tuurde naar buiten. Langzaam maar zeker werden er meer auto’s geparkeerd. Het zou niet lang meer duren voordat de school uitging. Haar oudere kinderen zaten op het voortgezet onderwijs. Vandaag zouden ze allemaal wat langer les hebben. Ze hoopte maar dat het weer wat beter was als ze naar huis fietsten.
Célina, haar negentienjarige oudste dochter, studeerde communicatie aan een hogeschool in Zwolle en reisde met de bus en de trein. Vandaag had ze een lange dag. Haar rooster hing op de koelkast, maar het kwam de laatste tijd vaak voor dat ze veel later thuiskwam omdat ze voor een opdracht langer op school bleef. Het leek alsof een kind zich echt begon los te maken als ze beroepsonderwijs ging volgen. Dat idee kreeg ze bij Célina in ieder geval. Mondjesmaat liet ze iets over haar opleiding los en Gemma merkte dat ze niet altijd begreep waarmee Célina bezig was. Dat vond ze lastig, al deed ze haar best om dat niet te laten merken en interesse te tonen. Op dit moment was ze alleen maar blij dat ze zich over haar oudste weinig zorgen hoefde te maken omdat het weer vast en zeker opgeknapt zou zijn tegen de tijd dat zij naar huis kwam. Zo liep ze al haar kinderen langs.
Pas wanneer iedereen vanavond binnen de veilige muren van Onder de linde was, werd ze helemaal rustig. Tien kinderen was een kostbaar bezit. Hoe vaak had ze dat niet tegen haar man Ruud verzucht als hij vond dat ze wel wat minder bezorgd mocht zijn omdat ze niet in zeven sloten tegelijk zouden lopen.
‘Eén sloot is genoeg,’ was steevast haar repliek. Ze wilde zich niet doorlopend zorgen maken, maar ze merkte dat ze was veranderd sinds Aimée. Op de dag van haar geboorte en haar overlijden was ze haar zorgeloosheid kwijtgeraakt. Na de geboorte van de tweeling was ze al snel weer zwanger geweest. Ze herinnerde zich nog dat ze het stiekem wel wat erg snel vond. Ruud meende dat het zich vanzelf wel zou oplossen. Dat deed het ook, maar op een heel andere manier dan hij zich had voorgesteld. Aimée werd levenloos geboren. Nu nog voelde ze het verdriet krampen als ze eraan dacht. Ze kon de beelden zo oproepen van dat kleine, perfecte meisje dat in haar armen werd gelegd. Alles zat erop en eraan, maar ze ademde niet. Eindeloos had ze haar willen vasthouden, alsof ze haar met haar lichaamswarmte weer tot leven zou kunnen wekken. Het kleine lijfje bleef koud. Vlak voor de begrafenis had ze haar samen met Ruud in een klein, blank kistje gelegd. In haar witte jurkje had Aimée er als een engeltje uitgezien. Wat was ze mooi… en wat was het moeilijk geweest om het deksel op dat kistje te schroeven.
Het had aangevoeld alsof haar hart eruit werd gerukt. Nooit had ze dat hardop durven zeggen. Familieleden, vrienden en bekenden probeerde haar te troosten door te zeggen dat ze toch al zeven kinderen had. Daar moest ze maar eens naar kijken. Gemma durfde nauwelijks over Aimée te praten, over de pijn van de wieg waarin ze nooit zou liggen, over haar schuldgevoel en de leegte. Een heel enkele keer bekeek ze de foto’s die Ruud van Aimée had gemaakt in de dagen voor de begrafenis. Die koesterde ze, maar ze praatte er met niemand over, en niemand vroeg haar ernaar. Zo gingen ze aan haar verdriet voorbij. Misschien dat ze er daarom tot op de dag van vandaag nog zoveel moeite mee had. Aimée was een beurse plek in haar bestaan geworden. Sinds die tijd was ze bezorgder om haar kinderen geworden.
Tijdens de zwangerschappen van Tycho, Aiden en Morris was ze bang dat er weer iets niet goed zou zijn. Het krijgen van een gezond kind had ze altijd als een wonder ervaren, maar sinds Aimée was dat wonder nog groter geworden. Aiden begon zich te vervelen. Hij probeerde met zijn tong het raam naast hem schoon te maken en schopte met zijn voeten tegen de rugleuning van haar stoel. Morris wilde hem nadoen. Het lukte hem niet om bij het raam te komen en hij begon te mopperen.
‘Jongens, hou op! Kijk maar of Lucas er al aankomt, of Loïs en Felice of…’
‘Tycho!’ vulde Morris enthousiast aan. Gemma veegde haar raam voor de zoveelste keer schoon. Het bleef maar onweren en de regen kwam met bakken naar beneden. Meer en meer verdween haar opgewekte humeur. Ze keek op haar horloge. Inmiddels kwamen er mondjesmaat kinderen naar buiten, maar die van haar zag ze niet. Ze besloot niet langer werkeloos te blijven zitten. De kans was groot dat ze allemaal in school stonden te wachten tot het onweer voorbij was omdat ze er niet aan dachten dat ze opgehaald zouden kunnen worden.
‘Jongens, blijf zitten! Mama haalt de anderen op. Aiden, gewoon rustig blijven. Ik kom echt weer terug, maar je moet even flink zijn.’ Ze had er een hekel aan om hen in de auto achter te laten, maar ze besefte dat ze hier nog wel heel lang zou kunnen staan als ze niets deed.
‘Aiden, beloof je dat? Ben jij mama’s grote jongen?’ Ze keek streng. ‘Niet in paniek raken, niet gaan huilen. Ik moet de anderen even uit school halen en dan kom ik terug.’ Een felle flits schoot langs de hemel, gevolgd door een harde klap.
‘Ik wil niet dat je weggaat.’ Aidens lip trilde.
‘Niet weggaat…’ echode Morris. Hij leek niet onder de indruk van het onweer.
‘Er kan je niks gebeuren,’ verzekerde ze Aiden. ‘Het onweert, maar als je rustig blijft zitten, is er niks aan de hand. Hou je handen maar over je oren. Morris ook…’ Ze probeerde rustig te glimlachen, gaf zelf het voorbeeld en trok gekke gezichten, die helaas niet het beoogde resultaat opleverden. Met een zucht opende ze het portier. Nog even keek ze bemoedigend om naar Aiden, die gehoorzaam zijn handen tegen zijn oren hield, maar bang bleef kijken. Morris had zijn voorbeeld gevolgd. Halverwege het schoolplein was ze al doornat. Haar in sandalen gehulde voeten kletsten door de plassen, terwijl ze zo snel mogelijk naar de ingang rende. Druipend stond ze in het halletje.
‘Lucas, je moeder!’ hoorde ze een van de leerkrachten al roepen, en toen Lucas verscheen, informeerde ze: ‘Zijn Felice en Loïs bij je?’ Verhit liep ze op Gemma af.
‘We laten de kinderen hier binnen maar wachten. Het is niet verantwoord om met dat onweer op het plein te staan.’
‘Je wordt ook nog eens kletsnat.’ Gemma lachte als een boer met kiespijn. Ze zag de tweeling al achter Lucas aankomen.
‘En Tycho?’ vroeg ze.
‘Tycho is bang voor onweer,’ zei Felice. ‘Hij zit nog in de klas bij z’n juf.’
‘Ik haal hem wel op.’ Lucas rende al terug. Haar voorbeeld werd inmiddels gevolgd. Steeds meer ouders druppelden binnen. Velen hadden de school alweer met hun kroost verlaten voordat Lucas met een huilende Tycho verscheen.
‘Hij durfde niet, maar hij moest van de juf,’ meldde Lucas. Ze nam niet eens de tijd om hem te troosten.
‘Volgens mij is de bui zo voorbij,’ hoorde ze een van de ouders zeggen. ‘Ik wacht nog wel even binnen.’ Zij kon niet wachten. Ze wilde zo snel mogelijk terug naar Aiden en Morris.
‘Rennen!’ maande ze de kinderen. Ze trok Tycho mee. Hij huilde niet meer. Opgelucht trok ze even later het portier open en liet de kinderen naar binnen gaan. Aiden had een pakje drinken uit de tas voorin weten te bemachtigen en was drukdoende om het rietje door het gaatje te steken. Frambozensap druppelde langs de kanten. Zijn lichtgele shirt vertoonde aan de voorkant grote, rode vlekken. Het drong niet eens tot haar door. Even nog liet ze de aanjager zijn werk doen, maar zodra de ramen helder waren, reed ze weg. Achter haar werd gekibbeld. Ze probeerde er geen aandacht aan te schenken en concentreerde zich op de weg, hield het stuur stevig vast als ze door een diepe plas reed. Opgelucht reed ze tien minuten later de smalle oprit naar de oude houten garage achter hun huis op. De regen was opgehouden. Ze maande de kinderen nog even te blijven zitten totdat ze de deuren van de garage had geopend en de auto binnen had gezet. De buitenlucht rook fris en hoopvol, zoals lucht alleen kon ruiken na een regenbui die een einde aan dagenlange warmte en droogte had gemaakt. Vanaf de bladeren van de lindeboom, die ooit door Ruuds grootouders was geplant, drupten waterdruppels. Haar voeten sopten door het natte gras. Ergens in de verte rommelde het nog, maar het onweer was voorbij.

Célina rilde in haar shirtje met korte mouwen. Het onweer had een einde gemaakt aan dagenlange hoge temperaturen. Toen ze vanmorgen naar de hogeschool was gegaan, had ze daar nog geen rekening mee gehouden.
‘Je hebt het koud. Ik zal je opwarmen.’ Leander Houvast drukte haar stevig tegen zich aan en perste zijn mond op de hare. Ze beantwoordde zijn kus, koesterde zich in zijn warmte, maar uiteindelijk won haar verantwoordelijkheidsgevoel het. Ze wendde haar gezicht af.
‘Ik moet nu echt naar huis.’
‘Naar huis, naar huis…’ mopperde hij. ‘Ik zou willen dat je altijd bij me kon blijven. Het voelt zo leeg als jij weg bent.’
‘Romanticus!’ lachte ze hem uit, maar meteen werd ze weer ernstig. ‘Kom je me morgen weer halen na college?’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Morgen moet ik tot negen uur werken. Kun je nu niet blijven? We kunnen ergens een hapje gaan eten. We zien elkaar veel te weinig en te kort.’
‘Nu niet, dat weet je. Ik moet echt naar huis. Ze zullen niet weten waar ik blijf.’
‘Naar huis, naar huis… Je bent negentien hè? Je bent geen kind meer.’
‘Ze wachten op me met eten,’ verdedigde ze zich. ‘Dat heeft niks met volwassenheid te maken.’
‘Je hebt gelijk.’ Hij trok haar weer naar zich toe. ‘Nog heel even. Ik wil je nog niet missen. Je bent het beste wat me in m’n leven is overkomen.’
‘Je overdrijft ,’ wilde ze zeggen, maar hij gaf haar de kans niet meer en ze vond het wel fijn om te horen. Leander was tien jaar ouder dan zij. Hij was een knappe, volwassen man. Ze vond het zo bijzonder dat hij zoveel van haar hield. Ze gaf zich over aan zijn kus en zijn strelende handen, die ongekende sensaties in haar teweegbrachten. Wat kon het haar schelen als ze de trein miste? Ze stonden in een stil hoekje onder een afdakje in de buurt van de hogeschool waar ze studeerde. De geur van regen hing nog in de lucht, een eindje verderop hoorde ze hoe auto’s door diepe plassen reden. Leander kende de stad goed. Hij leidde haar altijd naar plekjes waar niemand van wist. Af en toe drong hij aan om met hem mee naar zijn appartement te gaan. Ondanks het feit dat ze bang was dat hij haar flauw zou vinden, hield ze voet bij stuk. Daar was ze nog niet aan toe. Ze wist zeker dat het daar finaal uit de hand zou lopen.
‘We kennen elkaar nog niet lang genoeg,’ voerde ze aan, een argument waarmee hij het totaal niet eens was.
'We weten toch wat we voor elkaar voelen en daar mogen we best van genieten,’ was zijn stelling. Zij was daar nog niet aan toe. Stiekem dacht ze dat het door het leeftijdsverschil kwam en door haar onervarenheid. Tien jaar telde op dat gebied meer dan ze wilde. Misschien had hij meer vriendinnen versleten dan hij wilde toegeven. Voor haar was hij de eerste met wie het echt serieus was. Ze was weleens met een jongen naar een feestje geweest, en tijdens een weekend van de kerk had ze met een jongen gezoend op wie ze al een poosje heimelijk verliefd was. Nadat het weekend voorbij was, keek hij niet meer naar haar om. Ze was nog maar vijftien, maar het had haar zo gekwetst dat ze in de jaren daarna heel voorzichtig was geworden met jongens.
Totdat ze Leander ontmoette. Vanaf hun eerste ontmoeting in de discounter waar hij werkte, was ze als een blok voor hem gevallen. Hij was zo anders dan haar klasgenoten en de andere jongens van haar leeftijd die ze kende. Alleen had ze er moeite mee dat hij op het gebied van intimiteit zo hard van stapel liep. Haar moeder had haar jaren geleden al voorgelicht en ze was daar helder en duidelijk in geweest, maar ze had haar ook het idee gegeven dat seksualiteit iets heel speciaals was. Hardop had ze dat op die manier niet tegen Leander durven zeggen, maar ze hield vast aan haar weigering om mee naar zijn appartement te gaan. Op momenten zoals deze ging ze bijna overstag. De angst om hier betrapt te worden, was haar krachtigste drijfveer om te twijfelen. Ze verlangde naar een ruimte waar ze rustig met elkaar zouden kunnen praten en elkaar konden liefkozen zonder op hun hoede te zijn. Leander zou liefkozen een ouderwets woord vinden, wist ze, en ze schaamde zich bij voorbaat.
Nu gleed zijn hand onder haar shirt, kroop omhoog naar haar bh. Haar adem stokte. Ze sloot haar ogen. Het was net alsof ze ineens de stem van haar moeder hoorde.
‘Célina, als je ergens mee zit, zul je het dan vertellen? Je bent zo stilletjes de laatste tijd. Wordt je studie je te zwaar? Is er iets anders aan de hand? Ben je verliefd misschien?’ Het kwam vast doordat ze de oudste was dat er thuis zo op haar werd gelet. Haar moeder leek soms door haar heen te kijken. Elke vraag over dit onderwerp beantwoordde Célina met een geïrriteerd ‘nee’.
Leander kneep zachtjes in haar borst. Wat zou haar moeder zeggen als ze wist dat ze hier in de buitenlucht stond met half ontbloot bovenlijf, terwijl een man die haar moeder zeker niet zou bevallen haar betastte?
‘Niet doen…’ Opnieuw draaide ze haar hoofd weg en ze duwde zijn hand aan de kant.
‘Célientje…’ verzuchtte hij teleurgesteld.
‘Ik wil dit niet meer.’ Ze zocht zijn blik. ‘De volgende keer spreken we bij jou thuis af.’
‘Echt?’ Zijn gezicht klaarde op. Hij liet haar los. ‘Ben je daar nu aan toe?’
‘Ja, echt… en nu moet ik echt weg.’ Ze wilde er niet verder op ingaan. Stilletjes had ze nu alweer spijt van haar toezegging.
‘Ik breng je naar het station.’ Ze knikte, fatsoeneerde haar kleding, pakte haar tas van de grond en liep achter hem aan het terrein af. Hij pakte haar hand en keek haar met zijn bruine ogen doordringend aan. Niemand had zulke mooie ogen als hij, niemand kon zo naar haar kijken. Het was een blik die bij haar binnendrong, die ze in haar buik voelde en die haar verlangen aanwakkerde.
‘Jij bent zo gaaf, zo puur. Ik ken niemand zoals jij.’
Ze giechelde verlegen. ‘Ik ben gewoon veel jonger dan jij.’
‘Dat zeg je steeds, maar wat is nou tien jaar? Als ik vijfenveertig ben en jij vijfendertig, heeft niemand het er meer over.’ Ze zweeg. Haar ouders zouden die tien jaar onoverkomelijk vinden. Maar Leander had wel een beetje gelijk, die waren ergens in de prehistorie blijven hangen. In hun eigen wereldje in het grote huis waar ze inmiddels een groot deel van hun leven woonden. Het leek haar onvoorstelbaar dat ze Leander daar ooit mee naartoe zou nemen. Ze wist niet waarom, maar ze had het gevoel dat hij er niet zou passen. Of strooide ze zichzelf nu zand in de ogen en was ze gewoon bang voor het oordeel van haar ouders? Voor hen zou dat leeftijdsverschil van tien jaar wel zwaar wegen. Ze wist zeker dat ze gedoe zou krijgen. Maar waarom zou ze zich daar nu al druk over maken? Voorlopig was het nog niet zover. Ze rechtte haar rug. Nu wilde ze alleen maar genieten van dit moment, van die knappe, volwassen man naast haar. Ze voelde zich trots.
‘Wat denk je nou?’ Hij werd onrustig van haar zwijgen.
‘Niets,’ loog ze. Ze verwachtte dat hij zou protesteren, maar hij zei ook niets meer.


>