Preview: Verduisterd licht

Verduisterd licht

Het licht van de vuurtoren is gedoofd in Verduisterd licht, het derde en laatste deel in de Vuurtorentrilogie van Gerda van Wageningen. Het is oorlog, het vliegveld wordt gebombardeerd en het duingebied komt in de vuurlinie te liggen. De bewoners van Haamstede hebben een moeilijk leven. Zo ook Coby van Galen. Haar vader wordt tewerkgesteld in Duitsland en de schoonfamilie van haar zus heeft banden met de NSB. Wanneer de bezetters het eiland onder water zetten, moeten de bewoners noodgedwongen vluchten.


Hoofdstuk 1

Het was warm voor de tijd van het jaar. De zon scheen en in de verte was Cente van der Klooster bezig met zaaien. Zijn zus Lies keek er met samengeknepen ogen naar. Naast haar zat haar nichtje Coby van Galen. De twee jonge vrouwen kenden elkaar al sinds ze een baby waren. Maar nu, in deze moeilijke oorlogstijd, die een schaduw wierp over al hun ooit zo vanzelfsprekende jongemeisjesdromen, zochten ze meer dan ooit steun en afleiding bij elkaar. Lies draaide zich zo dat het zonnetje op haar gezicht scheen. ‘Cente vraagt zich vast af waar hij het nog voor doet,’ verzuchtte ze een tikje aangeslagen, want zelfs het heerlijke voorjaarszonnetje hielp niet om zich vrolijker te voelen.
Naast haar knikte de blonde Coby gelaten. ‘Alles is anders geworden sinds de Duitsers drie jaar geleden ons land binnen zijn gevallen en de oorlog uitbrak. Een oorlog die bijna niemand wilde, nu ja, de Duitsers wel natuurlijk. Wat moet een mens nu nog? Je durft niets meer te hopen, je kunt niemand meer vertrouwen, en vooral: wat staat er allemaal nog te gebeuren, eer er eindelijk een einde komt aan die rotoorlog.’
‘Het heeft al onze levens beïnvloed.’ Lies knikte en zuchtte gelaten. Beide jonge vrouwen zaten in de appelboomgaard van de duinboerderij waar Cente bezig was om tarwe te zaaien. ‘Vier jaar geleden was Cente net getrouwd en mijn vader kon piepen wat hij wilde, maar ondanks dat er toen al sprake was van oorlogsdreiging stonden hier die zomer vijf tenten van padvinders en natuurliefhebbers en verdiende Cente daar een mooi extraatje aan.’
Coby kon niet anders dan knikken. Ze was jonger dan haar nichtje Alida, door iedereen Lies genoemd omdat ze Alida zo vreselijk ouderwets vond. Tweeëntwintig was ze inmiddels. Maar Coby was niet langer een jonge vrouw die hoopvol naar de toekomst keek, die een vrijer hoopte te vinden om met hem voor altijd gelukkig te worden, zoals zoveel jonge vrouwen over hun toekomst droomden. En haar nichtje Lies verging het al niet veel anders. Zij knikte. ‘Mijn ouders wonen sinds het trouwen van Cente in het dorp. Mijn vader heeft het huis teruggekocht waar tante Joppa vroeger een pension had, maar omdat ze geen Duitsers gedwongen over de vloer wilde krijgen, is ze daarmee gestopt. En ik moest natuurlijk mee. Voor tante Joppa woonden mijn grootouders ook al in dat huis. Het is dus wel altijd in de familie gebleven. Maar nu… Eén verdwaalde bom en weg is alles. Ik mis vooral het vrije leven van vroeger op de boerderij.’
‘Je broer is een doorzetter en hij had volgens mij destijds groot gelijk door toeristen op het terrein te laten,’ dacht Coby, die eigenlijk voluit Jacoba heette, een naam die ze al net zo stijf en ouderwets vond als haar nichtje het Alida waarmee ze was gedoopt. ‘Het gaf vroeger al vaker spanningen tussen je vader en je broer, die daar heel verschillend over dachten. Als het eindelijk weer vrede wordt, hoopt Cente natuurlijk dat die lui weer terugkomen om bij hem te kamperen.’
‘Maar wat is er nu eigenlijk nog van onze mooie duinstreek over?’ Lies keek met samengeknepen ogen om zich heen. ‘Het is nu afgesloten. We mogen er niet in. Niemand mag erin, behalve de bezetters zelf en wat mensen die voor hen werken! Bij Westenschouwen zijn de vakantiewoningen die er stonden, weer afgebroken. Hier rond de vuurtoren hebben de Duitsers die woningen maar zelf in gebruik genomen. De vuurtoren zelf, die nog maar een paar jaar geleden zo vrolijk rood en wit was geschilderd, werkt niet meer en is door de bezetter overgeverfd in afschuwelijke camouflagekleuren. Mijn jongere broer Thijs is ontslagen als lichtwachter en helpt nu noodgedwongen Cente met het boerenbedrijf. Als hij dat niet zou doen zat hij misschien ook wel, net als jouw vader, gedwongen in Duitsland om er in fabrieken te werken omdat de Duitsers steeds meer oorlogstuig nodig hebben.’
Coby zuchtte. ‘Mijn moeder heeft al een hele tijd niets meer van hem gehoord en ze maakt zich zorgen. Ik ook, trouwens. We hebben nog slechts te eten omdat we dat voor een groot deel van Cente en Tiny krijgen.’
‘Cente houdt de hele familie aan het eten en misschien nog wel meer.’ Coby knikte. ‘Thijs en zijn vrouw wonen nu bij Cente op zolder, omdat ze hun huis aan de voet van de vuurtoren moesten verlaten. Tante Joppa verdient bij door de was te doen voor een paar soldaten. Niet dat ze dat graag wil, maar ze doet er alles aan om te voorkomen dat oom Rob ook wordt opgepakt.’
‘Hij maakt ook de fi etsen van de Duitsers, even goed als die van onze dorpelingen.’
‘Wie hij vertrouwt hoeft bijna niets te betalen, maar de bezetter haalt hij graag het vel over de neus.’
Lies moest toch wel glimlachen. ‘Hij heeft de pest aan de Duitsers, maar al te openlijk verzet kan een flinke kerel zomaar een hele hoop narigheid opleveren. Het lijkt allemaal zo zwart of wit nu het oorlog is, zegt oom Rob altijd als er geen vreemden in de buurt zijn, maar zo eenvoudig is het volgens hem niet. De meeste mensen zijn grijs, net als hijzelf en tante Joppa. Ze werken alleen voor de bezetter als ze echt niet anders kunnen. Slechts een enkeling is echt door en door slecht, zoals die afschuwelijke schoonvader van jouw zuster in Westenschouwen.’
Coby knikte. ‘Zelfs wij hebben zodoende een NSB’er in de familie. We zien Mia om die reden bijna nooit meer.’
‘Gelukkig maar.’
‘Mijn moe heeft het ook daar moeilijk mee. Haar dochter, haar kleinkinderen… Ze heeft soms zelfs medelijden met haar, omdat die schoonvader daar de dienst schijnt uit te maken. Moe denkt dat Mia, en zeker Pieter, zich niet tegen zijn vader durven te verzetten, maar ze denkt ook dat Mia in haar hart wel degelijk oké is.’
‘Ze dacht een goed huwelijk te hebben en gelukkig te worden, maar dat huwelijk bracht haar tevens een heleboel narigheid. Zelfs al voordat de oorlog uitbrak.’
‘Onze tante Jannekee in Zierikzee zit met hetzelfde probleem. De notaris met wie ze trouwde werd ook lid van de NSB. Ze vond het verschrikkelijk, zegt moe. Maar ze moest zich erbij neerleggen en het verdragen. En kinderen om troost bij te zoeken heeft ze tot haar verdriet nooit gekregen.’
Coby kwam overeind. ‘Het mag dan een aardige voorjaarsdag lijken, maar stilzitten op een stuk boomstronk is toch nog behoorlijk kil,’ rilde ze met een glimlach. ‘Ik moet naar huis, Lies.’
De ander knikte. ‘Ik natuurlijk ook. Maar het is zo fi jn om zo heel nu en dan gewoon te kunnen zeggen wat je eigenlijk denkt, en niet doorlopend na te hoeven denken over de vraag of de ander eigenlijk wel te vertrouwen is.’
Coby was het volmondig met haar nichtje eens. ‘Dat vind ik eigenlijk nog het ergste van de oorlog,’ mijmerde ze hardop, terwijl ze wat aarde van haar rok afsloeg. ‘Er is overal wantrouwen. Wie kun je vertrouwen, wie niet? Je weet het nooit zeker, zelfs niet bij mensen die je graag wilt vertrouwen.’
‘Ik vind de angst het ergst,’ zei Lies. ‘Je weet nooit wat er het volgende moment kan gebeuren. Alles kan zomaar ineens op een drama uitlopen. En dan de machteloosheid! Er gebeurt van alles in het land, in het dorp, in soms je eigen omgeving wat je niet wilt en wat veroorzaakt wordt door die afschuwelijke NSB’ers en soms bestuursleden die met hen heulen.’
‘Die zijn vaak ook maar bang hun eigen positie kwijt te raken.’
‘Dat kan zijn, maar er is altijd en overal achterdocht en wantrouwen. Ik vind dat verschrikkelijk.’
‘Maar daarnaast zijn er ook afschuwelijke gebeurtenissen. Ik denk nog vaak met afgrijzen terug aan het moment dat de oorlog begon. Wij waren hier een doelwit, met het vliegveld van Haamstede praktisch in onze achtertuin.’
Coby huiverde. ‘10 mei 1940. Ja, juist door de aanwezigheid van dat vliegveld vielen hier bij het krieken van die eerste dag al meteen bommen. We schrokken al om een uur of vier wakker van dat vreemde gebrom in de lucht. Mijn vader was de eerste die buiten stond en mompelde: het is zover. Dat was alles. We stonden met ons drieën buiten, pa en moe en ik, en we keken toe. Machteloos en verbijsterd. De hangar die bij het vliegveld was gebouwd, het stationsgebouw en de meeste vliegtuigen die op het vliegveld stonden, werden die ochtend al meteen gebombardeerd. Mijn hart stond stil! Overal was geschreeuw, je rook de brandlucht, er was een walm van verstikkende rook. Ik stond te trillen op mijn benen en dacht er aldoor aan, dat als er een bom verkeerd werd gedropt, wij allemaal zomaar op slag gedood konden worden. Maar vader trok ons uiteindelijk weer naar binnen en bromde tegen moe dat hij een borrel nodig had, maar ook dat ze koffie moest zetten en dat we wat moesten eten, nu we totaal niet wisten wat er in de daaropvolgende uren zou kunnen gebeuren.’
‘Je vader werkte immers op het vliegveld.’
‘Precies. Hij begreep meteen dat dat voorbij was. Maar wat moest hij doen? Hij vertrok en kwam urenlang niet terug. Hij en anderen die daar hadden gewerkt, zochten elkaar op en konden niet anders dan de verwoestingen verslagen gadeslaan.’
‘Wij haastten ons naar Cente en Tiny die toen net zwanger was van haar tweede kind,’ herinnerde Lies zich. ‘Mijn pa was bang voor de boerderij en de dieren. Hij dacht eraan dat zijn hele levenswerk in een klap ongedaan zou kunnen worden gemaakt, als er een bom op het familiebezit zou vallen. We waren de enigen niet, begrepen we al diezelfde dag. Op dat moment leerde ik angst kennen in zijn meest afschuwelijke vorm.’
De twee meisjes begrepen elkaar zonder verdere woorden. ‘Maar we zijn er nog steeds,’ mompelde Coby ten slotte.
‘Ja. Cente kreeg niet veel later een zoon die naar mijn vader werd vernoemd, zoals het altijd was gegaan. De boerderij staat er nog, levert nauwelijks meer iets op, maar nu het oorlog is, is eten een groot goed. En net als de meeste boeren is Cente er goed in geworden om de daadwerkelijke opbrengst van de boerderij heel wat minder rooskleurig voor te stellen dan feitelijk het geval is, en van dat overschot eten een heleboel mensen. Niet alleen jij en ik en onze families.’
‘Mijn vader zit inmiddels al bijna een jaar ergens in Duitsland. Mijn moeder weet niet eens of hij eigenlijk nog wel in leven is.’
‘Ze heeft het er moeilijk mee.’
Coby knikte. Dat haar moeder tegenwoordig aan sombere stemmingen leed waar ze volgens anderen nooit eerder last van had gehad, was duidelijk. Haar vader Kobus liet immers niets van zich horen. Oom Korstiaan, de vader van haar nichtje, troostte zijn zuster zoveel mogelijk door te zeggen dat de Duitsers zuinig waren op de arbeiders die ze dwongen om in hun fabrieken te werken, zodat de eigen jonge mannen in het leger konden dienen, maar dat bood nauwelijks troost. Er waren altijd en eeuwig bombardementen en beschietingen, sommige Duitsers behandelden de mensen die ze als ondergeschikt beschouwden, ronduit als honden. Had hun eigen oom, die notaris uit Zierikzee, er niet mede aan bijgedragen dat alle joden uit die stad inmiddels gedwongen naar Amsterdam waren verhuisd? Kwamen er niet steeds meer Duitse soldaten naar hun Westhoek van Schouwen, waar aan alle kanten bunkers werden gebouwd in de duinen? Moesten vrouwen zoals tante Joppa niet uiterst voorzichtig zijn in hun handel en wandel, hadden die soldaten het niet nodig dat hun kleren werden
gewassen, dat boeren voedsel moesten leveren aan de soldaten, die daarbij voorgingen op de burgerbevolking?
Wie was nog te vertrouwen, wie niet? Zelf voelde ze dat wantrouwen heel sterk. De enige plek waar moe nog troost vond, bedacht Coby even later, toen ze haar nichtje Lies weer gedag had gezegd en met een hoofd vol zorgen naar haar ouderlijk huis liep, was de kerk. Moe las veel in de Bijbel. Daar was natuurlijk niets verkeerds aan, maar ze had zo graag gezien dat haar moeder even flink was geweest als haar jongere halfzuster Joppa, de tante dus die zich zo dapper door moeilijkheden en tegenslagen heen sloeg, die het verlies van haar pension waar ze voor de oorlog goed aan verdiende, manmoedig droeg, en die oom Rob hielp waar ze maar kon, net als tante Aafje dat deed, die altijd bij de familie had gediend, ook al in de tijd van de legendarische tante Geertrui, die Coby zich gelukkig nog goed herinnerde en bij wie ze zelf als jong meisje altijd zo graag op visite was gegaan. En Aafje hielp op haar beurt weer een zuster van haar, Jo, die vroeger als heel jong meisje nog op de familieboerderij had gediend en die nu een grote schare kinderen en een invalide man had. Ja, ook daar bracht ze samen met Lies regelmatig eten of een geslachte kip, gestuurd door Cente. Was ze zelf wel moedig? Ze betwijfelde dat zeer, maar daar wilde ze maar liever niet te veel over nadenken.
Binnen trof ze haar moeder aan, stil, treurig, de handen gevouwen. De Bijbel opengeslagen voor zich op de tafel in het midden van de kamer. Moe zag er bleek uit. Ze was mager geworden, deels door de zorgen en deels misschien ook wel omdat ze tegenwoordig zo weinig trek had in haar eten. Goed, lang niet alles was nog gewoon te koop, maar aardappelen waren er altijd genoeg en honger hadden ze dus eigenlijk nooit.
‘Moe?’
Maatje schrok op. ‘Ik zat net aan je vader te denken. Ik denk wel dat hij nog leeft , Coby. Als dat niet zo was, had ik het wel gevoeld. Dat denk ik tenminste.’
‘Vast wel, moe. Dank God er maar voor en vraag of hij vader daarginds wil beschermen.’
‘Ik bid elke dag dat die afschuwelijke oorlog snel voorbij zal zijn. Gelukkig zijn de geallieerde troepen sterker geworden, nu Amerika bij de oorlog betrokken is geraakt.’
‘Ja moe, maar u moet er, denk ik, niet op rekenen dat die eind volgende week al voor de deur staan.’
‘Nee,’ somberde Maatje meteen. ‘Er zullen nog heel wat bommen moeten vallen, eer die rotmoffen weer teruggejaagd kunnen worden achter hun eigen grenzen. En dan nog… We blijven hier allemaal berooid achter als het eenmaal zover is. De familie is voor altijd verscheurd. We kunnen misschien wel nooit meer zeggen wat we denken en…’
‘Wij hier onder elkaar wel, moe. Kom op, hoofd omhoog. Al zijn de dagen nog zo duister, eens komt er weer licht.’
Maatje zuchtte nog maar eens diep. ‘Het licht is verduisterd, inderdaad, lieve kind. Zelfs letterlijk. De vuurtoren die ik altijd boven onze hoofden heb zien branden, geeft ook al geen licht meer. Thijs is zijn baan kwijt en verdoet zijn tijd bij Cente. Job zwerft weer door de duinen als vanouds, ben ik bang. Ook hij is zijn baan kwijt. Lies loopt met haar ziel onder haar arm. Ze was verloofd voor de oorlog, maar toen die uitbrak werd alles op de lange baan geschoven en zij maakte er uiteindelijk een einde aan.’
‘Gelukkig is onze Mia wel goed terechtgekomen, al ging het niet zonder slag of stoot.’
De oudere zus van Coby was getrouwd met een boerenzoon uit Westenschouwen en inderdaad, dat had heel veel tumult gegeven. Al jaren geleden was Mia bij die familie terechtgekomen om er te dienen. De oudste zoon werd verliefd op haar. De ouders van haar vrijer hadden er alles aan gedaan om de ontluikende verkering tegen te werken. Mia was ontslagen, de jongeman onder druk gezet door zijn familie en hij was uiteindelijk verloofd geraakt. Net in de dagen vlak voor de oorlog uitbrak was het huwelijk geregeld voor later in diezelfde meimaand, maar toen was het huwelijk eerst uitgesteld en nog weer een paar weken later had de beoogde bruid laten weten het zelf ook niet eens te zijn met de man die ze voor haar gevoel door haar ouders opgedrongen had gekregen. Pieter was eerder opgelucht geweest dan teleurgesteld, en had stiekem, zonder dat zijn ouders dat wisten, weer contact gezocht met Mia. En toen het stiekeme gedoe een paar maanden later aan het licht was gekomen en zijn vader opnieuw had willen ingrijpen, was er daar in huis een daverende ruzie geweest, waarbij de jongeman duidelijk had gemaakt: ik wil toestemming en zo niet, dan maak ik haar zwanger, zodat die toestemming alsnog komt.
Zover had het gelukkig niet hoeven komen, maar het stel was zonder toeters en bellen en in alle stilte op een dag naar het gemeentehuis gegaan. Zijn ouders waren er niet bij aanwezig geweest. Mia had echter slechts kort geaarzeld. Beter zo dan helemaal niet, was haar motief. Inmiddels had het stel een tweeling gekregen, allebei meisjes. De vader had zich teruggetrokken in het dorp en hielp niet mee op de boerderij van zijn zoon, zoals toch meestal wel gebeurde. De grond en het huis waren nog steeds zijn eigendom, zijn zoon betaalde zich suf aan een te hoge pacht en huur. Maar klagen deed hij nooit. Ondanks die omstandigheden leek het stel gelukkig met elkaar. Liefde overwint uiteindelijk alles, dat hield Coby zichzelf vaak voor. Eens, hoopte ze, zou ze zelf een man ontmoeten van wie ze oprecht zou kunnen houden. Met wie ze gelukkig zou worden. Dat het inmiddels volgens oude begrippen hoog tijd was nu ze al in de twintig was, deerde haar niet. De oorlog veranderde immers alles. Ook dit. Hoe kon ze nu iemand vertrouwen? Een vreemdeling?
Ze trok een stoel naar achteren, nadat ze haar moeder had voorzien van een kom goedkope cichoreikoffie omdat echte koffie niet te betalen was, en roerde in de kom. ‘Weet je nog, moe, nog maar een paar jaar geleden, vader werkte op het vliegveld en had een goed inkomen. Veel mannen in de omgeving die net als hij ooit landarbeider waren geweest, werkten toen ook op het vliegveld of juist in de domeinen, waar de bossen werden aangelegd, deels als een werklozenproject. Het hielp veel mannen aan werk, toen er overal kommer en kwel was door de crisis.’
Maatje slaakte nog maar eens een zucht en sloeg uiteindelijk de beduimelde Bijbel dicht, al bleef die wel degelijk vlak bij haar in de buurt liggen.
‘In het begin was het vliegveld hoopvol. Er werd volop gevlogen, maar ineens was dat voorbij. In de winter van 1936 op 1937 werd er zelfs helemaal niet meer gevlogen. Het vliegveld was die winter te drassig om er vliegtuigen te laten landen. In die maanden heb ik mijn hart weleens vastgehouden of je vader zijn werk misschien weer zou kwijtraken, maar vanaf het voorjaar werden er ineens wel weer veel passagiers vervoerd. Het ging wat beter met de economie en dat was te merken. Duizenden mensen vlogen toen hierheen of door naar België.’ De verdrietige blik in haar ogen maakte zowaar plaats voor de schaduw van een glimlach. ‘Je vader was zo trots als een pauw dat hij daar werkte. En twee jaar later kwamen de eerste zweefvliegtuigen. Dat was een mooie tijd, maar al snel werd die overschaduwd door de oorlogsdreiging. We zagen de eerste NSB’ers verschijnen. Je vader moest niets van hen hebben en liet dat ook duidelijk merken. Hij was geen angsthaas, Coby.’
Ze wist het, maar het had er ontegenzeggelijk aan bijgedragen dat haar vader nu ver weg in Duitsland zat, daar een onzeker en waarschijnlijk loodzwaar bestaan leidde, met elke dag nieuwe doodsdreigingen, die sterker werden nu de geallieerden aan kracht wonnen en niet schroomden op hun beurt de Duitse bevolking te bombarderen, zoals een paar jaar eerder de bezetter dat hier had gedaan.
‘Er gaan nog steeds geruchten dat een van die NSB’ers tekeningen van het vliegveld en de omgeving ergens naar Duitsland heeft gestuurd en dat daardoor al meteen in het begin van de oorlog het vliegveld en onze omgeving het doelwit werd van bommenwerpers,’ zuchtte Coby. ‘Nu willen ze de kust versterken, omdat ze ook wel beseffen dat de geallieerde troepen op een gegeven moment tot de tegenaanval over zullen gaan en het Nederlandse kustgebied, zo vlak bij het vijandige land daarachter, komt dan onherroepelijk in het vizier.’
Ze stond weer op. ‘Wel, genoeg gesomberd over vandaag! Niemand die nog weet wat de dag van morgen zal brengen, maar we moeten maar liever vertrouwen blijven hebben, moe, dat uiteindelijk alles weer goed gaat komen. Dat vader weer thuiskomt op een prachtige dag en dat we dan weer zonder angst mogen leven en weer alles wat we nodig hebben in de winkel kunnen kopen. Dat we ons dan weer gewoon gelukkig kunnen voelen. Eens komt die dag, moe. Vast en zeker!’
Wilde ze nu haar moeder overtuigen of misschien toch vooral zichzelf?


>