Winterverhaal: Voor spek en bonen – Mary Schoon
Lammert en Jaantje verhuizen naar het dorp, zodat Lammert makkelijker naar zijn werk kan gaan. Ze wonen nu nog in een oud boerderijtje midden op de polder dat van Jaantjes vader is geweest. Jaantje vindt het daardoor erg moeilijk om afscheid te nemen van het huis en haar plek te vinden in het nieuwe huis.
Door de vrieskou komen veel mannen zonder werk te zitten en wordt er een spekrijderij georganiseerd. Lammert doet ook mee en wacht op Jaantje die zou komen kijken. Zij heeft echter andere plannen. Lammert luistert per ongeluk zijn baas af en komt zo tot een nare ontdekking. Is deze verhuizing wel de juiste beslissing geweest?
Jaantje zit op haar knieën op de kale vloer en pakt de laatste spullen in kisten. Borden, kommen, bestek en etenswaren. En kleren. Die hingen net nog als stijve planken aan de waslijn, want vannacht heeft het gevroren terwijl november nog maar net begonnen is. Met moeite krijgt ze die kleren opgevouwen en in de kist. Lammert heeft al verschillende vrachten weggebracht met de handkar. Nu is hij met het grootste deel van hun huisraad naar het nieuwe huis.
Jaantje kijkt rond. Dit alles is haar zo lief. Zou ze in het nieuwe huis kunnen wennen? Hier in dit boerderijtje is ze opgegroeid, heeft ze tot het laatst voor haar ouders gezorgd tot ze alleen overbleef. In het nieuwe huis zijn de kamers hoog en ruim. Daar is elektrisch licht, een keuken met een aanrecht en een kraan erboven. Allemaal nieuwigheden die ze niet gewend is.
Ze doet het voor Lammert. Omdat het lopen naar zijn werk hem zwaar begint te vallen. In de zomer is het een peulenschil, maar in de winter wanneer de wind erop los beukt en het hier zo midden in de polder aardedonker is en Lammert het pad amper kan zien, begint de afstand naar Berend Stoops boerderij hem almaar meer tegen te staan. Berend Stoop is een beste baas. Hij heeft een huisje midden in het dorp en dat mogen ze nu huren.
Jaantje staat op. Haar voeten beginnen te slapen van het op haar knieën zitten. Ze loopt naar het raam en staart de verte in. Lammert komt er nog niet aan. Bijna dertig jaar zijn ze getrouwd. Ze weet nog goed toen ze hem voor het eerst zag. Lammert had hier in de buurt fuiken gezet. Hij stroopte paling. Toen zag hij het bord aan de weg staan. Verse eieren, drie cent per stuk. Hij kocht er vijf, wikkelde ze in zijn zakdoek en bleef even met haar staan praten. Ze was gelijk helemaal weg van die grote, struise vent.
Hij bleef komen. Bleef eieren kopen. Later hoorde ze dat hij ze op het laatst aan iedereen weggaf. Hij kwam enkel om haar te zien! Ze kregen verkering en trouwden. Twee kinderen kregen ze. Dirk en Nella, vlak achter elkaar, want ze waren de jongsten niet meer. Die zijn inmiddels ook weer de deur uit. Toen werd het stil in huis. Dat benauwde Lammert. Zij had er geen erg in. Zij hield van de rust, van de stilte.
Ze kijkt op. Daar is het geratel van een kar. Met forse stappen komt Lammert het erf op. Nu moeten ze zich haasten, want het begint al te schemeren en dat terwijl het nog maar vier uur in de middag is. De deur zwaait open en Lammert komt binnen. ‘Dit is het laatste?’
Ze knikt.
‘Het past allemaal maar net.’ Lammert sjouwt de laatste kisten naar buiten en zet ze op de kar.
Voor de zoveelste keer kijkt Jaantje het vertrek rond. Er zit een knoop in haar maag en er prikken tranen achter haar ogen. Ze huivert.
Lammert komt achter haar staan. ‘Wat is het opeens armoedig, hè?’
Ze haalt haar schouders op. ‘Dat komt doordat het leeg is. Nu zie je waar de schilderijtjes hebben gehangen en de verf is afgebladderd.’
‘In het nieuwe huis zit behang op de wanden en zit alles dik in de verf.’
Ze knikt.
Hij kijkt haar bezorgd aan. ‘Je ziet zo wit als een laken. Ben je moe? Je kunt op de kar als je wilt. Ik kan een plekje vrijmaken, dan hoef je dat hele eind niet te lopen.’
‘Ik loop me wel warm.’
‘Kleed je goed aan, het is koud! Er waait een gemene noordooster.’
Lammert blaast in zijn handen. Waarom kan Jaantje nou voor een keer niet enthousiast doen? Afijn, het is voor haar meer wennen dan voor hem. Hij komt uit het dorp, hij kent daar zowat iedereen. Zij heeft nooit ergens anders gewoond dan hier.
‘Nou afsluiten en wegwezen!’ Met grote stappen dreunt hij de deur uit.
Jaantje draait de sleutel om. Voelt nog eens of de deur wel goed op slot zit en slaakt een diepe zucht. Voor ze de weg op loopt, draait ze zich nog een keer om en kijkt naar het boerderijtje waar ze zielsveel van houdt. Het kneuterige erf, de regenbak, die heerlijke drooglijnen waar de was in een mum van tijd droog wappert. Naar de appelboom die zoveel gegeven heeft dit najaar. En helemaal achteraan, waar het erf ophoudt, is de brede sloot waar Lammert zijn fuiken zette. Daar hoorde je de grutto’s, de wulpen en de tureluurs en in het vroege voorjaar de kieviten. Toen de kinderen nog klein waren en in de zomer de buitendeur openstond, liepen de kippen gewoon in en uit. Al die jaren heeft ze in een paradijs gewoond.
Met tranen in haar ogen gaat ze achter Lammert aan.
De laatste vracht is zwaar. Lammert sloft meer dan hij loopt. Zijn gezicht is rood van de kou en het duwen. Twee dagen heeft hij vrijaf gekregen voor deze verhuizing. Morgen moet hij weer bij Berend Stoop aan het werk. In het nieuwe huis staan al veel dingen op hun plek, dat beetje dat nog gedaan moet worden kan Jaantje zelf.
Na twee kilometer wandelen ze het dorp in, door smalle straten met aan weerskanten huizen. Vitrages verschuiven en hier en daar verschijnt een gezicht achter het raam. Verderop steekt iemand zijn hand op. Lammert groet, maar Jaantje kijkt stug voor zich uit.
Dan staat ze voor haar nieuwe huis. Dorpsstraat 128. Lammert heeft in de kamer de kachel al aangestoken zodat het heerlijk warm is als ze binnenkomt. Hij sjouwt de laatste spullen naar binnen en zet de lege handkar op een plekje achter op het erf.
Jaantje bekijkt het aanrecht. Er zit een granieten blad op. Ze opent een kastje. Daar moet ze haar pannen zetten, want er hangt geen pannenplank. Ze draait voorzichtig aan de kraan. Het water klettert in de gootsteen en loopt weg door het putje. Thuis was haar werkplek de boenbak. Een mooie blauwe. Daar zette ze een teiltje in als ze ging afwassen. Het water uit de ketel die altijd op de kachel stond kwam buiten uit de regenbak. Lekker water. Zou dit water net zo lekker smaken?
Ze zet een ketel water op de kachel voor koffie en gaat de tafel dekken.
Onder het avondeten kijkt Lammert genietend rond. ‘Zo tussen je eigen spullen voelt het toch als thuis, hè?’
Ze haalt haar schouders op. ‘Ik wist niet dat onze huisraad zo armoedig was.’ Ze wijst op de kale stoelen. ‘Thuis paste het, maar hier…’
‘We kopen nieuwe spullen!’ zegt Lammert. ‘En koop dan meteen ook maar nieuwe gordijnen, dan hoef je deze oude niet te vermaken.’
Vijandig kijkt ze hem aan. ‘Wat mankeert er aan onze gordijnen? Ze zijn nog van mijn moeder geweest. Beste kwaliteit, niet af te beulen!’
Zuchtend steekt hij de laatste korst brood in zijn mond. Jaantje geeft zich nog niet gewonnen.
Die avond stappen ze in het nieuwe ledikant. Lammert moet de knop van het licht omdraaien, want aan zo’n gevaarlijk klusje begint ze niet.
Daar liggen ze nu. Het is veel kouder dan in haar vertrouwde bedstee. Het lijkt wel of het waait, maar dat is natuurlijk verbeelding.
Plots schiet ze overeind. ‘Lammert! We zijn de kat vergeten!’
Lammert draait zich naar haar toe. ‘Verrek zeg. Nooit meer aan dat beest gedacht.’
‘Nu moet hij de hele nacht buiten slapen en het vriest nog wel.’
‘Hij zoekt wel een plekje. Katten redden zich lang.’
Ze gaat weer liggen. ‘Morgenvroeg ga ik hem halen.’
Lammert draait zich weer op zijn zij en niet lang daarna snurkt hij.
Jaantje ligt nog uren wakker.
De volgende dag gaat ze met een boodschappentas terug om de kat te halen. Met elke stap die ze dichter bij haar oude huis komt, lijkt ze wel lichter te worden. Vrolijker. Op het erf rent de kat haar miauwend tegemoet. Ze steekt de sleutel in de achterdeur en gaat naar binnen. Eerst door de stal waar haar vader een koe had staan. Aan de andere kant stond het varken en de geit en boven op de balken zaten de kippen. Wat had ze graag gehad dat Lammert ook aardigheid in het boeren had, net als haar vader. Een paar koeien, varkens en schapen. Eigen boer op eigen land. Maar Lammert durfde het niet aan. Hij was knecht net als zijn vader en zijn enige broer. Dan was je zeker van een weekgeld.
Nu staat ze in het woongedeelte. Een vierkante ruimte met in de ene wand twee bedsteden en aan de overkant de kachel. De kachel staat er nog. Ze konden in het nieuwe huis de kachel voor een schappelijke prijs overnemen, zodat Lammert niet met deze kolos hoefde te sjouwen. In de hoek is de smalle trap naar zolder. Daar sliep Nella. Die wilde een eigen slaapplek en niet het gesnurk van haar vader aan moeten horen. Dirk maakte het niet uit. Hij was net zo’n vaste slaper als Lammert.
Ze loopt rond, staart uit elk raam terwijl de kat om haar benen kringelt. Ze gaat op de vensterbank zitten. Daar in die hoek naast de kachel stond de door Lammert zelf getimmerde wieg. In gedachten ziet ze de kinderen in en uit rennen. Dirk buiten spelend met de geit, Nella op een kleedje in het gras met haar pop.
Jaantje laat zich langzaam op de grond zakken, slaat haar handen voor haar gezicht en snikt het uit.
Nu vriest het al weken. Met Kerst valt er een dik pak sneeuw en het nieuwe jaar begint met temperaturen ver onder nul. Veel mannen zitten werkeloos thuis nu de baas geen werk meer voor ze heeft. Bij sommigen komen er enkel nog gekookte aardappelen met een beetje mosterdsaus op tafel. Achter vele deuren wordt armoede gele-den.
Eind februari worden er schaatswedstrijden gehouden. Er melden zich onmiddellijk baanvegers aan. Overal waar maar wat te verdienen valt, vechten ze om werk. Een grote boer oppert het idee om een spekrijderij te houden. Iedereen die aan de start verschijnt krijgt een zakje bonen en een pond spek. Dat geeft een consternatie! Iedereen die schaatsen heeft, geeft zich op en wie geen schaatsen heeft ook. De vier grootste boeren regelen het. Er worden meer prijzen beschikbaar gesteld. Er is kleding, twee zijden spek, een mud kolen, een korf turven en echte koffie.
De schaatsen worden geslepen. Mannen oefenen op de zijsloten, zelfs een enkele vrouw geeft zich op voor de hardrijderij. Ook Lammert heeft zijn schaatsen tevoorschijn gehaald. Hij is altijd een goede schaatser geweest. Hij maakt wel kans op een prijs. Hij wil die mud kolen winnen, want deze kachel lijkt die wel te vreten.
En hij doet het ook om Jaantje weer eens blij te zien. Die loopt met haar ziel onder haar arm de laatste tijd. De verhuizing heeft toch meer met haar gedaan dan hij had ingeschat. Om de paar dagen gaat ze naar de boerderij terug. Zogenaamd om de kat op te halen. Lammert verdenkt Jaantje ervan dat ze het beest expres loslaat. Wanneer ze met de boodschappentas met daarin het weggelopen beest terugkomt, is ze de rest van dag ongewoon vrolijk. Dan gaat ze neuriënd door het huis en krijgt Lammert hoop dat het toch goed komt. Ze maakt nooit eens een praatje met een van de buren. Daar houdt ze niet van. Is ze ook niet gewend, vanzelfsprekend. Maar als ze Lammert met de wedstrijd komt aanmoedigen en hem een mud kolen of een zij spek ziet winnen, dan zou ze weer trots op hem zijn.
Daarom oefent Lammert zodra hij maar even tijd heeft.
Vandaag is de dag van de spekrijderij. Lammert is bij het krieken van de dag opgestaan en zit nu aan een stevig ontbijt. ‘Je komt toch wel kijken hè?’
‘Neem een pakje brood mee.’
Lammert smeert een paar extra sneeën en wikkelt ze in een stuk papier. ‘Spek en bonen krijgen we in ieder geval en wie weet win ik een zak kolen!’
‘Doe je das om.’
‘Dat zou niet gek zijn hè, Jaan? Deze kachel vreet kolen, je blijft stoken.’
Hij staat op en bindt zijn schaatsen op zijn rug. ‘Nou, ik ga, tot straks.’
Zwijgend kijkt ze hem aan.
‘Verdorie Jaan, kan je voor een keer niet eens enthousiast reageren?’
‘Succes,’ zegt ze mat.
Met een ruk draait hij zich om en smijt de deur achter zich dicht.
Al vroeg is het gezellig druk op het ijs. Er zijn keurige banen afgezet en aan palen wapperen vlaggen. Veel meer mannen dan de commissie heeft ingeschat hebben zich opgegeven voor de hardrijderij. Er moeten meer spek en bonen komen.
Hendrik Leeuw van de Leeuwenhof geeft het startsein. Aan de finish staat Gert-Jan Slijkerman. Leeuw en Slijkerman en nog een stel andere grote boeren hebben de prijzen beschikbaar gesteld. De eersten komen aan de start. Hendrik Leeuw telt af en dan snerpt zijn fluitje. De mannen schieten vooruit. Het publiek juicht. Moedigt aan. Siebrand Koning wint. De volgende twee worden opgeroepen. Lammert kijkt om zich heen. Jaantje is er nog niet.
Niet dat hij al aan de beurt is, dat kan wel in de middag worden, maar hij had haar er graag de hele dag bij gehad. Dan had hij samen met haar een kom warme chocolademelk kunnen drinken bij het stalletje van Mien Zwart. Mien heeft het druk. Ze schept de warme chocolademelk met twee pollepels tegelijk in de mokken. Mien loopt vandaag binnen. Het is haar gegund, want ook daar liggen nu de muizen dood voor de kast.
Er wordt gelachen. Arie Min verschijnt in zijn lange onderbroek en op zijn klompen bij de start. Het mag, want er staat niet in de reglementen dat je moet schaatsen, als je maar het eerst de finish bereikt. Arie heeft een gezin met tien kinderen, hij kan het spek en de bonen goed gebruiken. Hendrik Leeuw telt af, fluit en daar gaan de mannen. De lange onderbroek flubbert om de magere benen van Arie. Halverwege glijdt hij uit en komt hij hard te vallen. Aan de zijkant liggen de mensen slap van het lachen. Arie krabbelt duizelig overeind en strompelt het laatste stuk verder. Maar hij heeft zijn spek en bonen verdiend! Wanneer Arie een plekje tussen de andere arbeiders langs de zijlijn zoekt, heeft Lammert er erg in dat de grote boeren nog steeds schik hebben over die val. Ze roepen valse dingen naar Arie. Lammert balt zijn vuisten in zijn zakken en loopt weg. Hij zou er heel wat voor overhebben om die hooghartige koppen tegen elkaar aan te kwakken.
Vermaak is prima, leedvermaak verderfelijk. Hij wandelt wat heen en weer en tuurt steeds de kant uit waar Jaantje vandaan moet komen. Het fluitje snerpt en opnieuw gaan er twee rijders van start. De ritten volgen elkaar snel op nu er zoveel meedoen. Het zal niet lang meer duren voor Lammert wordt opgeroepen. Hij gaat zijn schaatsen onderbinden en zich warm rijden. Hij loopt naar de kant, schopt zijn klompen uit en gaat op een van de bankjes zitten die daarvoor zijn neergezet.
‘Morgen Lammert,’ zegt Piet de Waard, die ook zijn schaatsen onderbindt. ‘Is Jaantje er niet?’
‘Die komt straks,’ zegt Lammert.
‘Om de prijs in ontvangst te nemen?’
‘Dat is wel de bedoeling,’ lacht Lammert.
‘Als je nog net zo rijdt als vroeger, dan ga jij er zeker met de zij spek vandoor,’ zegt Piet.
‘Ik hoop eigenlijk op die mud kolen,’ zegt Lammert. ‘Deze kachel vreet ze.’
‘Bevalt het in je nieuwe huis?’
‘Mij best, maar Jaan kan haar draai nog niet erg vinden.’
‘Dat snap ik,’ knikt Piet, ‘dat boerderijtje staat ook op een prachtig plekje. En zij is daar geboren. Kijk, jij gaat alle dagen naar je werk, maar zij blijft thuis. En als dat huis je dan niet aanstaat…’
Lammert tuurt in de verte. Wat Piet zegt is helemaal waar. Bovendien is Jaantje altijd wat eenkennig geweest. Lammert staat op, trekt zijn broek omhoog, zijn muts over zijn oren en groet.
‘Zet ’m op,’ roept Piet Lammert na wanneer die met krachtige halen wegrijdt.
In de maanden dat ze hier nu woont is ze kilo’s afgevallen. Ze eet slecht en kan ’s morgens bijna haar bed niet uit komen. De dag is amper begonnen of ze is al moe. Ondanks de luxe van elektrisch licht en waterleiding voelt ze zich als een kat in een vreemd pakhuis. Die waterleiding mag dan makkelijk zijn, het water smaakt toch anders. Niks lekker. Er gaat niks boven zuiver regenwater dat je met de aker uit de regenbak omhooghaalt. Met dat leidingwater kun je niet eens de ramen wassen. Het geeft strepen. Daar heb je met regenwater geen last van, dan drogen de ruiten blinkend op! En dan die geluiden die overal vandaan komen. Zelfs in bed hoor je mensen nog laat over straat gaan. Als je het raam open hebt, kun je ze letterlijk verstaan. Dat gaat nog wat worden van de zomer wanneer iedereen lang buiten zit. Want Jaantje en Lammert gaan met de kippen op stok. Nou kan Lammert het hier nog zo geweldig vinden, de laatste weken is haar wel duidelijk geworden dat het haar hier niet gaat lukken. Als Lammert dat lopen naar de boer te veel vindt worden, koopt hij maar een fiets, maar zij gaat terug! Dat idee heeft haar op de been gehouden. De verhuizing moet op een dag gebeuren wanneer Lammert er niet is.
En vandaag is die dag aangebroken.
Lammert is de hele dag naar het spekrijden, dus nu kan ze doen waar ze al die maanden zo naar verlangt. Ze gaat naar huis!
Zodra Lammert vanmorgen de deur uit ging, is ze gaan pakken, en nu heeft ze de eerste vracht al op de handkar geladen. Ze zwaait het zeil eroverheen en bindt het vast. Niemand heeft er wat mee te maken. Als ze eerst de straat maar uit is, dan neemt ze daarna de buitenste wegen zodat ze niet in de gaten loopt. De kat heeft ze vanmorgen al buiten gezet, dus die zal zo onderhand wel thuis zijn.
Het valt tegen, de kar is zwaar. Ondanks dat het hard vriest, wordt ze warm van het duwen. Hijgend komt ze bij haar boerderijtje aan. Ze draait de sleutel om en gooit de deur wijd open. Samen met de kat gaat ze naar binnen. Tranen branden in haar ogen en een grote blijdschap overvalt haar.
Ze is thuis. Voorgoed. Nooit gaat ze ergens meer naartoe. Lammert kan hoog of laag springen, haar krijgen ze niet meer zo gek. Ze steekt de kachel aan met aanmaakhoutjes en turf. Daar ligt nog genoeg van in het schuurtje. Wanneer de vlammetjes oplaaien en de warmte haar tegemoet straalt, strijkt ze liefkozend over de antieke tegels van de schouw. Tegeltjes met Bijbelse voorstellingen erop. De olielamp hangt gelukkig nog aan de balken. Die hadden ze toch niet nodig vanwege dat elektrisch licht. Nou, dat elektrisch licht, daar geeft ze ook geen cent voor. Dat is zo fel, dat doet zeer aan je ogen. Nu niet meer aan denken, ze is thuis! Ze spreidt haar armen en danst door het lege vertrek. Weg is de vermoeidheid, weg dat beklemmende gevoel op haar borst.
Opgewekt gaat ze om de volgende lading.
De tafel, de stoelen en het vloerkleed.
De kast, bedden- en linnengoed en de po.
De kolenkit, haar naaimand, pannen en ander keukengerei.
Al vier keer is ze heen en weer geweest. Ze zag de mensen wel kijken, maar daar geeft ze niks om. Na vandaag heeft ze niks meer met hen te maken. Had ze toch al niet.
En nu, bijna aan het eind van de middag, is ze aan de laatste vracht toe.
Dan is het huis zo goed als leeg en haar boerderijtje weer ingericht. Ze zou onderhand toch moe moeten zijn, maar vandaag is ze niet af te beulen!
Lammert is aan de beurt. Zijn naam wordt omgeroepen. Hij rijdt naar de streep. Daar ziet hij tegen wie hij moet rijden. Siemen Klaver. Die is dik tien jaar jonger dan Lammert, maar daar maalt Lammert niet om en de wedstrijd-commissie blijkbaar ook niet, want Lammert staat bekend als een van de beste schaatsers. Gejaagd kijkt Lammert om zich heen. Waar blijft Jaantje nou toch? Ze heeft nog wel zo beloofd om te komen. Zou het haar te druk zijn tussen al die mensen?
Hendrik Leeuw staat met de deelnemerslijst in zijn handen en het scheidsrechterfluitje tussen zijn tanden. Lammert moet in de linkerbaan. De banen zijn afgezet met een rood lint. Aan weerskanten staat het publiek. Ook Berend Stoop, Lammerts baas staat te kijken. Hendrik Leeuw telt af, fluit en daar gaan ze.
In het begin gaat het gelijk op, maar algauw laat Lammert Siemen achter zich. Met een ruime voorsprong komt Lammert over de finish. Gert-Jan Slijkerman zet een kruisje achter zijn naam. Straks moet Lammert weer rijden.
Mensen kloppen Lammert op zijn schouder. ‘Dat wordt vast een zij spek, Lammert,’ wordt er geroepen. Lammert steekt zijn arm omhoog als groet, maar rijdt door. Hij gaat Jaantje zoeken.
Na een kwartier geeft hij het op. Ze is er nog steeds niet. Na zo’n twintig minuten moet hij weer starten. Nu tegen Willem Groot. En ook die rit wint Lammert met gemak. Nu heeft hij wel even tijd om warme chocolademelk te halen. Hij krijgt onderhand trek en op Jaantje kan hij niet wachten. Hij bestelt de drank en gaat aan de zijkant van de tent van Mien staan. Zo staat hij mooi uit de wind. Genietend slurpt hij van de chocolademelk. Net als hij weg wil rijden, hoort hij de stem van Berend Stoop die ook chocolademelk bestelt. Lammert blijft staan. Hij heeft geen zin om Berend te spreken. Berend is nogal lang van stof en Lammert wil opnieuw kijken of Jaantje inmiddels op het ijs staat.
‘Je hebt het huis van je overleden moeder aan je knecht verhuurd?’ vraagt iemand.
Dat is Piet Blauw, hoort Lammert. Ook een dikke boer.
‘Ja. Dat is wel zo handig,’ zegt Stoop.
‘Hoezo?’ vraagt Blauw.
‘Dan is hij makkelijker inzetbaar,’ zegt Stoop. ‘Kijk, als ik nu ’s avonds laat van een visite kom, moet ik het paard zelf uitspannen. Lammer woont een eind weg in de polder. Daar kan ik hem moeilijk voor terug laten komen. Nu wel. En als er ’s nachts een koe moet kalveren, kan Lammer er mooi bij gaan zitten en kan ik naar bed.’
Piet Blauw lacht.
‘Je moet het een beetje handig aanpakken,’ grijnst Stoop. ‘Nu vraag ik nog niet veel huur, maar dat gaat gauw anders worden. Eerst koop ik dat armoedige bedoeninkje van hem in de polder op. Daar ben ik van plan een stal van te maken en dan kan ik daar vleeskoeien houden. Er zit nog een paar bunder puik land bij dat boerderijtje. Als ik dat in handen heb, kan Lammert niet meer terug en verhoog ik de huur.’
‘Zo, dat heb je slim bedacht.’
‘Je denkt toch niet dat er wat aan mijn bovenkamer mankeert? Dat ik zo’n luizige knecht in zo’n puik huisje zet? Ik ben niet op mijn achterhoofd gevallen; daar is over nagedacht.’
‘Ik hoor het,’ zegt Blauw. ‘Nou, ik ga weer verder.’
‘Doe wat je zegt, dan lieg je niet,’ zegt Berend Stoop.
Lammert heeft het gesprek woord voor woord verstaan. Het wordt hem koud om het lijf. Dus zo denkt Berend Stoop over hem. Hij is niet meer dan een luizige knecht! En Berend Stoop heeft het op het zijn boerderijtje voorzien. Hij wil koeien houden op die paar bunder puik land. En als Lammert dan met lege handen staat, gooit Stoop de huur omhoog.
Berend groet iemand, Lammert hoort hem wegklossen op zijn klompen.
Lammert wordt omgeroepen. Hij moet weer aan de start verschijnen. Maar de zin is eraf. Narrig verschijnt hij aan de start.
‘Mannen klaar? Rijden maar!’ De fluit snerpt. En daar gaan ze. Lammert is zo woest in zijn lijf dat hij de rit met een ongekende voorsprong wint. De mensen duwen tegen de touwen om maar niks te missen. Ze juichen en klappen, maar Lammert wordt er niet blij van.
Het feestelijke gevoel is verdwenen. Steeds weer moet hij rijden en achter elkaar wint hij.
Dan moet hij tegen de laatste overgebleven winnaar rijden. Het is Piet Konijn. Vader van een groot gezin en zonder werk. Wie wint krijgt de mud kolen, wie tweede wordt krijgt een zij spek. Ze staan aan de streep. Piet is bloednerveus.
Het fluitje snerpt. Ze gaan gelijk op. Halverwege houdt Lammert iets in, komt achter en met twee armen omhoog komt Piet even later juichend over de streep. Lammert is tevreden. Zo is het goed. Piet heeft die kolen harder nodig dan hij. Sterker nog, hij heeft voorlopig helemaal geen kolen meer nodig. Wanneer hij weer bij het beginpunt staat, wordt hem met veel omhaal een zij spek over de schouder gelegd. De boerinnen delen de zakjes bonen en stukken spek uit aan de deelnemers.
Met de zij spek over zijn schouder rijdt Lammert naar de kant om zijn schaatsen los te binden en zijn klompen weer aan te trekken. De geur van het spek staat hem tegen. Zijn maag trekt samen, zijn hoofd gloeit van nijdigheid. Arie Min stapt lidderend in zijn lange onderbroek een stuk verderop de kant op. Hij loopt nog steeds wat moeilijk en heeft een grote buil op zijn voorhoofd.
‘Arie!’ roept Lammert. Arie kijkt om. Lammert wenkt dat hij moet komen. Wat verlegen komt Arie naar hem toe.
‘Hier,’ zegt Lammert en hij hangt de hele zij spek over Aries schouder.
Arie kreunt. Die schouder is nog pijnlijk van de val. Met ongelovige ogen kijkt hij Lammert aan.
‘Ik lust geen spek en Jaantje ook niet,’ grijnst Lammert.
Arie weet niet hoe hij het heeft. Hij lacht van oor tot oor en schudt Lammert wild de hand. ‘Verschrikkelijk bedankt, Lammert! Man, wat maak je me daar blij mee!’
‘Dat het je mag smaken,’ zegt Lammert. Hij hangt zijn schaatsen om en stapt de kant op.
Vuisten ballen in zijn zak. De woede wil maar niet uit zijn lijf. Hij had Berend Stoop wel op zijn bek willen slaan. Zo’n arrogante boer. Zo’n achterbakse vent! Zal je Jaantje eens tekeer horen gaan als hij haar vertelt hoe Berend over hen sprak.
Een luizige knecht. Hij is niet meer dan een luizige knecht. Maar hij woonde wel op een eigen boerderij en op eigen erf. Jaantjes vader was boer. Weliswaar een keuterboertje, maar baas op eigen erf. Hij hoefde voor niemand zijn hand op te houden. Had Lammert dat ook maar aangedurfd, maar hij was te schijterig. Hij koos voor vast werk, vast loon, dan was je tenminste zeker van je zaak. Maar het is bij dubbeltjes omdraaien gebleven. En buigen voor je broodheer. Slikken en je mond houden. Maar dat is over. Nooit zet hij meer een voet op het erf van Be-rend Stoop. Nooit meer! Het liefst verhuisde hij morgen terug naar de polder.
Maar hoe moet hij dit Jaantje vertellen, die ziet hem aankomen. Ze hebben net die hele klus achter de rug. Achteraf is het maar goed dat Jaan vandaag niet is gekomen, anders had hij dat gesprek tussen Berend Stoop en Piet Blauw nooit gehoord.
Er zijn genoeg goede boeren, maar Berend Stoop hoort niet in dat rijtje thuis.
Hoe zei Berend Stoop dat nou? Bunders best, puik land. Dat is het ook. Beste klei, en dat is nog steeds van hem en Jaantje. Als hij nou eens een paar koeien koopt, wat schapen en varkens en voor Jaantje een toom kippen?
Afijn, hij moet eerst Jaantje zover krijgen. Die moet het net zo goed willen. Met grote stappen kloeft Lammert op huis aan.
In en om het nieuwe huis is het donker. Zal Jaan al naar bed zijn? Maar zo laat is het toch nog niet? Ze zag er wel beroerd uit de laatste tijd. Ze was er met haar hoofd ook niet altijd bij. Liet zomaar het eten aanbranden of vergat het zout op de aardappelen te doen. Of zal ze niet aan de knoppen van het licht durven komen en zit ze daarom in het donker?
Hoe heeft hij het nou? De sleutel van de achterdeur steekt gewoon aan de buitenkant en de deur is los! In de bijkeuken schopt hij zijn klompen uit en draait de bakelieten knop om.
Wat heeft dit te betekenen? Lammert loopt op zijn sokken door de lege vertrekken. Met knikkende knieën gaat hij naar boven. Er ligt zelfs geen beddengoed meer op het bed. Langzaam daalt hij de trap af en kijkt verwezen om zich heen. Dan dringt het pas goed tot hem door. Jaantje is vertrokken! En ze kan maar op een plek zitten.
In de polder!
In het donker wandelt hij over de smalle landweg. Vanuit de verte ziet hij een flauw schijnsel door de ramen komen. Zijn hart maakt een sprongetje. Hij opent de achterdeur, loopt door het donker over de koegang en opent de deur naar het woongedeelte. De olielamp geeft een gezellig schijnsel en een behaaglijke warmte straalt hem tegemoet. Daar zit ze! Aan een gedekte tafel met in het midden een pan boerenkool met een dikke worst erbovenop.
Glunderend kijkt ze hem aan. ‘Ik ben terug.’
Hij gaat bij tafel zitten op zijn oude plekje. Hij pakt haar hand en knijpt er zachtjes in. ‘Ik ben ook terug, Jaan. Het is me wat moois! Schaatsen voor spek en bonen en verhuisd voor spek en bonen!’
‘Maar ik ga hier nooit meer vandaan,’ zegt ze.
Hij knikt lachend. ‘Ik ook niet. We gaan hier boeren, vrouw. We worden baas op eigen erf.’
Tranen dringen naar haar ogen. ‘Echt waar, Lammert?’ Haar stem slaat over.
‘Echt waar Jaan.’ Hij houdt zijn bord bij. ‘En schep nou maar voor me op, want ik barst van de honger!’