Preview: De terugkeer naar Sion

De terugkeer naar Sion

November 1947. De Verenigde Naties besluiten dat Palestina – nu onder Brits gezag – zal worden verdeeld in een Joodse en een Palestijnse staat. In mei 1948 zullen de Engelsen zich terugtrekken. Van alle kanten stromen Joden toe die de Tweede Wereldoorlog hebben overleefd: vol hoop en verwachting, en bereid hun nieuwe vaderland tegen elke prijs te verdedigen.

Op dat moment werkt de jonge fotografe Ellie Warne bij het Amerikaans Instituut voor Archeologisch Onderzoek in Jeruzalem, waar haar oom (Howard Moniger) hoogleraar-directeur is. Als ze foto's maakt van een oude boekrol, raakt ze tegen wil en dank verwikkeld in het conflict tussen de Joden, de Arabieren en de Engelsen.

Ook in haar hart woedt strijd. Houdt ze nog van haar ex-vriend David, die als oud-oorlogspiloot de bedreigde Joden te hulp komt? Of voelt ze meer voor de Joodse archeoloog Moshe Sachar, die meer doet dan botten en kruiken opgraven?


Deel 1

De droom

‘Droom en daad verschillen niet zoveel van elkaar als velen wel denken. Alle daden van mensen zijn in eerste instantie dromen en worden dat uiteindelijk ook...’

Theodor Herzl  


1

Plannen

Met een uitdrukkingsloos gezicht staarde Ram Kadar over de tafel naar Hadj Amin Hoesseini en Gerhardt. Onder zijn lange, loshangende mantel droeg hij een smerig, groen kaki uniform. Verborgen onder zijn overhemd was de medaille van de zilveren halve maan die hem onder de dienaren van de moefti als gerespecteerd kenmerkte. En tussen zijn riem zat een Walther pistool geschoven. Nog maar twee uur geleden was er bericht aangekomen op de vesting Kastel die uitkeek over de Bab el Wad-pas. Kadar had de leiding aan een lagere officier overgedragen en was onmiddellijk naar Jeruzalem vertrokken. Hij was blij met de onderbreking van de eentonige plicht die hij nu al vier lange, koude weken had moeten vervullen. Maar nu hij van zijn smakeloze koffie nipte en luisterde naar de welwillende woorden van Hadj Amin, wilde hij dat hij niet was gekomen.

‘... en dus denken wij dat de diensten van bevelhebber Gerhardt in Kastel nuttig gebruikt kunnen worden. Onder zijn vakkundige leiding zullen de konvooien vollediger vernietigd worden.’

Kadar tuurde naar zijn kopje en tikte ongeduldig, als de staart van een kat die boos wordt, op het sierlijke oortje. ‘Er zijn geen Joodse konvooien vanuit Tel Aviv langsgekomen. Al in geen vier weken. Niet één.’

Gerhardt verbeterde hem. ‘Twee wel. Met hulp van de Britten.’

‘Dat waren Britse konvooien. Die kunnen we niet openlijk aanvallen; door hun onverschilligheid helpen ze onze zaak immers al.’ Kadars stem klonk scherper. Hij slikte en bracht toen met trillende hand zijn kopje naar zijn mond.

Hadj Amin boog zich naar voren en bracht zijn vingertoppen tegen elkaar. ‘Of het nu Joodse of Britse vrachtwagens zijn, de Joden van Jeruzalem hebben nog steeds te eten. De geschiedenis leert ons dat de strijd verloren is wanneer de provisiekamer leeg is. Als de Joden maar genoeg honger hebben, zullen zij zich aan ons overgeven. Herinnert u zich nog wel, Gerhardt, dat de Gestapo hen in Warschau brood en jam beloofde?’

In een zeldzame lach gooide Gerhardt zijn hoofd achterover. ‘Duizenden gingen gewillig in de rij staan voor een enkeltje Auschwitz! Het was een idee van de Führer zelf. En wanneer de Joden eenmaal in Auschwitz waren aangekomen, was er nog maar één weg naar buiten – door de schoorsteen!’

Kadar glimlachte verdraagzaam en zei toen tegen Hadj Amin: ‘Wat meer ter zake doet is simpelweg dat de Verenigde Staten weten dat wij de pas onder controle hebben en zodoende de voedseltoevoer naar Jeruzalem beheersen en dat wij geen barbaren zijn die de vernietiging van iedere Jood willen.’

‘Zolang ze leven vormen ze een bedreiging voor ons,’ stoof Gerhardt op. ‘De Koran gebiedt dat wij hen en alle ongelovigen vernietigen!’

‘We weten heel goed wat de Koran ons leert, Friedrich,’ zei Hadj Amin kalmerend. ‘U beiden bent gekozen om één vijand te bevechten, niet elkaar.’ Hij leunde achterover en keek hen allebei minzaam aan. ‘Zo. Dat is dus geregeld. Wij hebben ons standpunt hier in Jeruzalem duidelijk gemaakt. Ik denk dat de wereld beeft als wij Bab el Wad volledig onder controle hebben. De 100.000 Joden van Jeruzalem moeten misschien zelfs in de rij staan voor brood en jam.’

‘En dan komen ze in de zee terecht,’ zei Gerhardt. ‘Of ze gaan door de schoorsteen.’

‘Daar is nog alle tijd voor,’ antwoordde Hadj Amin en bestudeerde de afkeer die over Kadars gezicht flakkerde. ‘Als we hebben gekregen wat we willen zullen we ze misschien zelfs te eten geven. Voor een poosje. Maar voor het ogenblik moeten we onze macht tonen. Bent u het daarmee eens, Kadar?’

‘Inshallah*,’ mompelde hij. ‘Als het Zijn wil is.’

‘En ook mijn wil,’ zei Hadj Amin koel.

Zwijgend maakte Kadar een instemmend buiginkje. ‘Uiteraard.’

‘Goed dan. Zo te zien is alles geregeld. Gerhardt, u gaat nu naar huis en pakt bij elkaar wat u nodig hebt. Morgenvroeg verlaat u samen met Kadar stilletjes de stad.’

Gerhardt ging staan; hij tikte zijn voorhoofd aan en maakte een zwierige buiging. ‘In uw dienst wil ik zelfs mijn leven geven,’ zei hij met nieuwe gloed.

Al-hamdu lillah! Allah zij geprezen dat ik een zo gewillige en vaardige dienstknecht heb gekregen,’ antwoordde Hadj Amin en neeg het hoofd in nederige erkenning.

Gerhardt draaide zich op zijn hiel om en liep met opgeheven hoofd de kamer uit, ervan overtuigd dat hij opnieuw in de gunst van de moefti stond.

Hadj Amin keek hem na. Geleidelijk aan maakte zijn glimlach plaats voor ongenoegen. Het bleef even stil en toen de moefti zeker wist dat Gerhardt buiten gehoorsafstand was, zei hij met venijn in zijn stem: ‘Een zachte tong kan melk aan een leeuwin ontfutselen. Vleierij is balsem voor Gerhardt. Hij is mijn schepsel. Vleierij en een zweep hebben hem aan onze zuilengang geketend.’ Hij boog zich voorover en glimlachte naar Kadar, wiens gelaatstrekken zich nu verzachtten. ‘U haat hem.’

‘Een klein woord voor zo’n sterke emotie,’ antwoordde Kadar emotieloos. Ook al walgde hij tot in het diepst van zijn ziel van de aanwezigheid van dit krankzinnige wezen, hij had het bevel van Hadj Amin dat Gerhardt met hem mee moest gaan naar de pas geaccepteerd. Hij had de halfbloed Gerhardt altijd als niet meer dan half menselijk beschouwd. In de maanden sinds Gerhardts komst in Palestina – aan boord van een schip met illegale Joodse immigranten gesmokkeld omdat ook hij een nummer op zijn onderarm droeg – was Kadar gaan geloven dat er geen spoortje menselijkheid meer in het omhulsel van Friedrich Gerhardt aanwezig was.

Hem een dier noemen leek nog vriendelijk. Hij was meer een verwrongen schaduw die uit de mond van de onderwereld loerde. Zijn adem stonk naar de dood en zijn ogen vonden slechts genot in de meest verachtelijke daden. Hij was geen patriot van de islam. De woorden Djihad! Heilige Oorlog! waren alleen maar een extra excuus voor moord. Hij was geen soldaat. Hij was een automaat, een robot wiens vingers met ontplofbare stoffen en instrumenten van de dood prutsten zoals een schooljongen figuurtjes op een velletje papier tekent als hij aan het dagdromen is. Vernietiging was niet simpelweg een tweede natuur voor Gerhardt; het was zijn hele wezen en reden van zijn bestaan. En toch, ondanks dat alles, respecteerden en vreesden de mannen die samendromden om tegen de Joden te vechten deze duivel.

‘Wij hebben veel profijt van Gerhardt,’ onderbrak Hadj Amin zijn dromerij. ‘Hij is een groot voorbeeld van durf en moed.’ Toen Kadar geen antwoord gaf, nam Hadj Amin een slok van zijn koffie en voegde eraan toe: ‘Natuurlijk kan de leeuwin, ook al is de tong zacht, soms vijandig reageren. Gerhardt is uiteraard een waanzinnige. Als er nu niet zo’n grote strijd gaande was, zouden we een stille, afgelegen cel voor hem zoeken en de sleutel weggooien.’

‘Ik vertrouw hem niet,’ zei Kadar nors.

‘Dat doen wij ook niet,’ antwoordde de moefti.

Als het nieuws dat Gerhardt zich in Bab el Wad bij hem zou voegen Kadars eetlust zou doen verdwijnen, waren de gefluisterde woorden die nu kwamen genoeg om die weer op te wekken.

Hadj Amin leunde even achterover en keek peinzend omhoog naar de gewelven vol schaduwen van het plafond boven zijn hoofd. Toen boog hij zich naar voren en zette zijn ellebogen op tafel. ‘Onze vriend Gerhardt is bijna op het punt aangekomen dat hij niet meer voor ons van nut is. We hebben een leerling bij hem geplaatst, iemand uit mijn familie. Het zal ongetwijfeld niet lang meer duren voor hij deze taak kan overnemen. Ik zal de jonge man met Gerhardt mee naar Kastel sturen. Pas goed op hem. Ik vrees dat Gerhardt hem op een of andere verraderlijke manier het leven zal ontnemen. Gisteravond heeft de jongen de lont aangestoken. Die had twee minuten moeten branden, maar de bom ontplofte nog geen vijftien seconden later. Ik weet zeker dat het geen ongeluk was.’

‘Gerhardt is op iedereen jaloers.’

‘Hij is populair. Een held.’

‘Een slager.’

‘Hij zou een goede martelaar voor onze zaak zijn, dacht u niet?’

Kadar knikte en glimlachte even. ‘Een geschikt doel.’

‘Zijn dood zou de hartstochten van het gepeupel opwekken.’ Hadj Amin leunde voldaan achterover alsof de daad al een voldongen feit was. ‘Hij hunkert naar die vrouw, die Jodin. Zijn dwaasheid heeft me twee van mijn beste mannen gekost, en als ik hem niet had tegengehouden had hij gisteravond het machinegeweervuur op een Joodse bruiloft geopend. Hij ziet niet meer het verschil tussen een politiek doel en persoonlijke wraak. Voor hij een sta-in-de-weg voor ons wordt...’ Hij dacht even na. ‘U moet bericht sturen wanneer u denkt dat zijn assistent voldoende vaardigheid heeft.’

‘Dat is algauw, hoop ik.’

‘Het moet lijken of Gerhardt een moedige dood sterft, zelfs een onrechtvaardige dood, door de hand van de Joden. U begrijpt wat wij bedoelen.’

‘We zullen hem een dood geven die een martelaar waardig is.’

‘Uitstekend. En de mensen zullen om hem rouwen. Daarna zullen ze razend worden. Misschien bereikt Gerhardt zijn doelen nog beter in de dood dan door zijn bommen.’ Hadj Amin zuchtte tevreden. Een moeilijke zaak was met een minimum aan stress tot een goede oplossing gekomen. Hij streek het brokaat van zijn jasje glad en zette het onderwerp met een handgebaar van zich af. ‘Ziezo,’ zei hij en begon over weer een andere kwestie. ‘Er heeft zich een andere zaak voorgedaan die uw aandacht nodig heeft.’ Hij liet de opmerking als lokaas voor Kadars nieuwsgierigheid in de lucht hangen.

‘O ja?’

‘Uw vriend Montgomery is in Jeruzalem.’ Hij glimlachte openlijk bij de verbazing op Kadars gezicht. ‘Zo’n dienaar is van groter nut voor ons hier dan in Caïro waar hij het hof van die Britse marionet koning Faroek onveilig maakt. Wij hebben nu niet veel aan dat gebied. Het zit daar vol met Britse marionetten en de touwtjes zullen gauw genoeg worden doorgesneden.’ Hij haalde een vinger langs zijn keel. ‘Faroek gaat eraan. Zoals Ghandi vorige week stierf. Wanneer dat gebied straks onafhankelijk wordt van het Britse Rijk, zullen Faroeks eigen mensen hem vermoorden. Net zoals Ghandi’s mensen hebben gedaan.’

‘Volgens horen zeggen was de man die Ghandi vermoordde krankzinnig.’

‘Je hebt er maar één nodig. Zoals onze vriend Gerhardt.’ Hij zuchtte weer bij de gedachte. ‘Nou ja.’ Hij klapte in zijn handen en er kwam een bediende binnen met in zijn handen een dampende samovar met koffie. ‘Zoals ik al zei, is uw vriend dus hier.’ Hij wachtte tot de bediende weer onhoorbaar was weggeglipt. Toen ging hij verder en trok een la van zijn rijk met houtsnijwerk versierde bureau open. ‘Vanavond zult u Montgomery ontmoeten. Dit neemt u mee.’ Hij wierp Kadar een zware zak met munten toe.

‘Een aardige betaling.’ Kadar deed de zak open en keek naar de gouden munten erin.

‘Een klein gebaar voor goede diensten, nietwaar?’

Kadar knikte en glimlachte. ‘Inderdaad.’

‘Montgomery’s aanwezigheid heeft hier al zijn uitwerking gehad. Ik heb nog een ander geschenk te bieden.’ Hij haalde een klein, gouden doosje uit de la en overhandigde dat aan Kadar. ‘Maak het maar open, toe maar,’ drong hij aan, uiterst ingenomen met zichzelf.

Rozen en doornen van filigraanwerk wonden zich rond een latwerk van arabesken rond en boven op het doosje. Aan het gewicht voelde Kadar dat ook het doosje van goud was. Hij deed het deksel open. Er zat een halvemaanvormige medaille zoals die van hemzelf in, alleen was deze van goud en bezet met kleine diamantjes. Hij keek vragend op. ‘Prachtig,’ fluisterde hij.

‘Een passend geschenk voor iemand die ons toekomstig koninkrijk zulke goede diensten heeft bewezen. Breng Montgomery, als u hem spreekt, ons welgevallen over. De kleine spionnen die naar onze drempel kruipen hebben bijna elk uur verslag aan ons uitgebracht, maar naar alle waarschijnlijkheid zullen we degene die hen stuurt pas zien als deze oorlog achter de rug is.’

‘Dat was voor Montgomery immers deel van de overeenkomst om werk in uw dienst aan te nemen?’

‘Ik kan het de spionnen niet toevertrouwen om dit’ – hij gebaarde naar het doosje – ‘ik durf hen niet te vertrouwen. Maar aangezien u de man zo goed en al zo lang kent –’ Hij maakte de zin niet af. ‘Ik had het idee om deze medaille een keer bij een speciale ceremonie uit te reiken. Maar wie weet hoelang dat nog duurt, en na wat u afgelopen nacht en vanmorgen hebt gedaan...’

Kadar klapte het deksel van het doosje dicht en keek op zijn horloge. ‘De tijd...’

‘Natuurlijk.’ Hadj Amin knikte toen Kadar opstond. ‘De tijd is kort. Altijd veel te kort.’

David Ben Goerion hield de telefoon tussen zijn oor en zijn schouder en bladerde ondertussen door de stapels rapporten en aanvraagformulieren op zijn bureau. Aan de andere kant van de lijn bevestigde de ambassadeur van de Verenigde Staten de definitieve maatregelen om de doodskist van Ellie Warne naar huis te verschepen. David zou de kist naar Tel Aviv vliegen en van daar verder naar Rome; vervolgens zou deze dan met een gewone luchtvaartmaatschappij naar New York vervoerd worden.

De Oude Man knikte en schreef de vluchten en tijd van vertrek en aankomst op. ‘Ja,’ knikte hij. ‘Michael Cohen zal kapitein Meyer en het lichaam vergezellen. Andere vertegenwoordigers van het Joods Bureau zullen hen in New York opvangen.’ Hij aarzelde even. Hij keek vluchtig een brief door terwijl de ambassadeur verder praatte. ‘Ja, natuurlijk. Wij beschouwden de jonge vrouw echt als een van ons. Het is inderdaad een grote tragedie. We hebben onze condoleances naar de ouders van het meisje gestuurd. Ja.’ Hij keek toen op naar Howard, die zenuwachtig voor het bureau heen en weer liep te ijsberen. ‘Nee, ik geloof dat haar oom hier in Jeruzalem wil blijven. Dit is ten slotte al dertig jaar zijn thuis.’

Howard reageerde niet op het noemen van zijn naam, maar bleef, zonder op te kijken, grimmig ijsberen. ‘Ik zal het hem zeggen als ik hem zie,’ besloot Ben Goerion en legde de telefoon neer.

Ten slotte bleef Howard staan en plofte vóór de Oude Man in een stoel neer. Lijnen van uitputting en spanning stonden als een landkaart op zijn anders vriendelijke gezicht geschreven. ‘En?’ vroeg hij zacht.

‘De Amerikaanse ambassadeur betuigt u zijn medeleven.’

‘En?’

‘En de kist zal verzegeld door de Amerikaanse douane gaan. Ik kan niet spreken voor Rome. Ik heb uitgelegd dat er onvoldoende van het lichaam over was om te onderzoeken.’

Howard fronste zijn wenkbrauwen en wreef bij die gedachte met zijn hand over zijn hoofd.

Ben Goerion zette zijn gevoel van onbehaaglijkheid aan de kant en ging verder. ‘Als u liever mee wilt gaan...’ bood hij aan.

Howard schudde zijn hoofd. ‘David kan het wel af,’ antwoordde hij. Zijn stem klonk gespannen. ‘Ik maak me zorgen over Ellies ouders. Als zij horen –’

‘We hebben een telegram in code van Tel Aviv naar Rome gestuurd en vervolgens naar New York. Het moet over nog geen uur in Los Angeles aankomen. Onze man zal persoonlijk naar de ouders van juffrouw Warne toegaan om met hen te praten.’

‘Mevrouw Meyer. Sinds gisteravond is ze mevrouw Meyer geworden,’ verbeterde Howard.

‘Hoe dan ook, zodra de boodschap aankomt zal onze man erheen gaan. Of u het gelooft of niet, professor, maar ons telegraafsysteem werkt veel sneller dan het conventionele systeem. Ze krijgen bericht nog voordat de Amerikaanse ambassade hen op de hoogte stelt van Ellies dood.’

‘Goed. Ze moeten gewaarschuwd worden. Ik wil hierbij niet meer verdriet dan noodzakelijk is.’

‘Het spijt me dat het op deze manier moet worden gedaan.’ Ben Goerion haalde verontschuldigend zijn schouders op. ‘Als u soms een andere manier weet om de rollen naar buiten te smokkelen.’

Howard schudde zijn hoofd. ‘Maar u begrijpt mijn bezorgdheid toch wel. Ik wilde alleen maar dat we de zaak niet op deze macabere manier hoefden op te lossen.’

‘Niemand zal vragen stellen. Niemand zal in de rij staan om de doodskist van een bomslachtoffer te doorzoeken. En ik denk dat onze David het wel zal redden.’

‘Hij zag eruit als een geest.’ Howard deed bij de herinnering even zijn ogen dicht. ‘Het kost hem wel een paar dagen om over de schok heen te komen. Ik wil wedden dat hij pas weer wat kleur op zijn wangen krijgt als dit alles achter de rug is. Als die Dan er niet was geweest, had zij ten slotte werkelijk in die kist kunnen liggen.’

‘Zo is het.’ Ben Goerion staarde naar zijn handen. ‘We hebben zelfs geen spoor van Johann Peltz terug kunnen vinden.’

‘Komt het goed met Dan?’

‘Hij heeft behoorlijk wat bloed verloren. Een halfuur geleden belde het ziekenhuis op. Hij heeft meer dan honderd hechtingen van het glas, maar hij praat en is helder van geest. Alles bij elkaar genomen voelt hij zich goed. Hij herinnert zich slechts vaag dat hij Ellie door al de rook en opschudding hierheen heeft gebracht. Hij zegt dat hij ergens in het geheel heeft uitgepuzzeld dat de derde man, de man die de sigaret aanstak, Ellie kan hebben geschaduwd. Ze is misschien inderdaad het doelwit geweest. Op dit punt hebben we daar geen enkele zekerheid over. Hoe dan ook, voor haar is het nu beter als ze werkelijk geloven dat ze dood is. We kunnen haar later wel het land uit krijgen.’

Howard knikte vermoeid. ‘Als we haar van Jeruzalem kunnen loswrikken.’

‘Daar heeft David na vannacht misschien ook nog het een en ander over in te brengen, nietwaar?’

‘Waarschijnlijk minder dan u denkt. Weet u wel dat de enige manier dat ze ermee instemde om voor overledene te spelen is wanneer u tevens een telegram naar de redactie van Life zou sturen waarin u meedeelt dat ze inderdaad levend en wel is, en meedoet aan undercover werk voor het grootste verhaal aller tijden?’

‘In zekere zin heeft ze gelijk.’

‘Ze is ongerust dat ze een andere fotograaf hiernaartoe zullen sturen om haar plaats in te nemen.’

Ben Goerion tikte met zijn vinger op de map met foto’s op zijn vloeiblad. ‘Als ze deze foto’s zien’ – hij schudde in verbazing zijn hoofd –’zouden ze niet durven. En David kan haar laatste werk in eigen persoon afleveren. Met het verhaal dat ze op dit ogenblik postuum aan het schrijven is.’ Hij grinnikte en leunde in zijn stoel achterover.

‘Ja,’ antwoordde Howard, trots op haar durf maar niet blij met het risico dat ze daardoor liep. ‘Ze is altijd al enigszins een waaghals geweest, vrees ik. Was ze dat maar wat minder. Dat zou David ook wel willen, de arme kerel. Ik weet zeker dat geen andere man in heel de geschiedenis een beroerdere huwelijksnacht heeft gehad.’

‘Het belangrijkste is dat ze veilig is. We sturen er een team op uit om te proberen die derde man te identificeren. Het kan ook best een voorbijganger zijn geweest die haar helemaal niet schaduwde. Maar je kunt maar beter aan de veilige kant blijven. Wij houden haar hier tot de doodskist door de douane heen is en de schat in veilige handen is. Tegen die tijd moeten we ook weten of uw nichtje een doelwit was, of zich alleen op het verkeerde moment op de verkeerde plaats bevond.’

‘Ze heeft een opmerkelijk vermogen om in allerlei dingen terecht te komen.’ Howards stem was een en al frustratie. ‘Dat zal dan ook de reden zijn waarom ze met alle geweld altijd een fototoestel bij zich wil hebben.’

‘Voor dit achter de rug is’ – de Oude Man leunde voorover en pakte een stompje potlood op – ‘kan het heel goed zijn dat ze de kans krijgt om het grootste verhaal aller tijden te verslaan.’ Hij tikte met de punt van zijn potlood ongeduldig op de landkaart van Palestina op zijn bureau. Steeds weer raakte het potlood de rode lijn aan die de smalle kloof Bab el Wad, die in Arabische handen was en de enige weg van Jeruzalem naar Tel Aviv was, markeerde. ‘Het is best mogelijk dat Jeruzalem een ander bloedig Stalingrad wordt, een tweede...’ Zijn stem zwierf weg.

‘Een tweede Alamo?’ besloot Howard.

Ben Goerion knikte. ‘Als we de Arabische troepen nu maar lang genoeg hier kunnen houden zodat wij de rest van de Yishoev* na het vertrek van de Britten met wapens kunnen bevoorraden.’ Hij keek Howard doordringend aan. ‘Ja. Zoals uw Amerikaanse Alamo. Welke journalist had daar niet middenin willen zitten?’

‘Inderdaad, als mijn nichtje in Texas was geweest, zouden de legers van Mexico en de paar mannen die ze tegenhielden op film zijn vastgelegd. Een van deze eeuwen,’ lachte hij bitter, ‘zullen archeologen door al dit soort foto’s overbodig raken.’

‘En als je nu weet wat er kan gebeuren wanneer vijf legers de stad omringen,’ vroeg Ben Goerion en kneep nieuwsgierig zijn ogen halfdicht, ‘waarom blijft deze archeoloog dan hier?’

Howard antwoordde zonder enige aarzeling. ‘Hebt u dat niet al voor me aan de Amerikaanse ambassadeur uitgelegd?’ Hij glimlachte en leunde met zijn arm tegen het bureau van de Oude Man. ‘Dit is mijn thuis. Mijn leven. Dertig jaar woon en werk ik hier al. Als ik vertrek zie ik Jeruzalem misschien nooit meer terug. Als ik blijf is dat des te meer reden om voor vrede hier te bidden.’

‘U mag dan geen Jood zijn, professor, maar ik zie dat u desalniettemin zionist bent.’

Howard knikte en tuurde zwijgend uit het raam, naar waar het ochtendzonnetje de roze steen van de Oude Stad in licht deed baden. ‘Hier, tussen de schaduwen van de pracht en praal die er eens geweest is en die er weer zal komen heeft mijn hart een thuis gevonden,’ antwoordde hij. ‘En in dit verschrikkelijke uur zeg ik simpelweg tegen mezelf dat we allemaal – iedereen – wachten op de vervulling van de belofte die God heel lang geleden heeft gedaan. Daarom bent u toch ook hier, nietwaar?’ Howards ogen ontmoetten de intense blik van de Oude Man en hielden die vast.

‘Uiteraard,’ antwoordde deze. ‘Zo’n droom maakt dat al het andere daarmee vergeleken heel klein is. Zelfs het offer van mijn leven lijkt dan maar goedkoop. En toch vechten we om levens te redden. Wij kunnen de handen zijn die God helpen om kleine wonderen te laten gebeuren. En wanneer we niets meer kunnen doen, zal Hij grotere wonderen verrichten. Er zal een veilig thuisland voor ons komen.’ Hij drukte zijn vingertoppen tegen elkaar. ‘Die belofte hebben we. Maar dat kan pas plaatsvinden als mannen en vrouwen bereid zijn om zelfs het liefste wat zij hebben te offeren. Ik beschouw uw bereidheid ons de rollen te lenen ook als zo’n offer, zo’n klein wonder.’

‘Ik wilde dat ik voor dit wonder met de eer kon gaan strijken,’ grinnikte Howard. ‘Maar de explosie is gewoonweg één voorbeeld temeer, hoe God een kwade daad omkeert en ten goede gebruikt. Toen u me gisteravond opbelde en uitlegde wat er was gebeurd, vertelde wat u van plan was, kon ik weinig anders doen dan ermee instemmen. Wie ben ik ten slotte om nee te zeggen als Ellie en David het ermee eens zijn?’

Er klonk een licht klopje op de deur en de zacht uitziende man die David de avond daarvoor van de straat had opgepikt stak zijn hoofd om de hoek. ‘Ze is klaar,’ kondigde hij informeel aan. ‘Kapitein Meyer is bij haar. Wilt u met haar praten, Baas? En ook met de kapitein? Hij is nog steeds geïrriteerd.’

De Oude Man zuchtte diep en ging Howard zonder iets te zeggen de drie trappen naar beneden naar de koude, vochtige opslagruimte in de kelder voor, waar Ellie al vrij snel na de afschuwelijke ontploffing verborgen was gehouden.

Van het plafond vol lekkageplekken hing één peertje dat het kleine hokje verlichtte. In één hoek stonden dozen hoog opgestapeld en tegen een muur stond een typetafel met daarop een zware, ouderwetse typemachine. Ernaast lag een keurig uitgetypt verhaal en aan de andere kant lagen afdrukken van de bruiloft en de onmiddellijke nasleep van de bomaanval op de Palestine Post.

Uitgeput door haar beproeving en een hele nacht werken daar achteraan, zat Ellie ineengedoken onder Davids uitgestrekte arm. Ze was nog steeds gewikkeld in een ruwe deken uit de legeroverschotten die haar kapotte, vuile kleren bedekte. David was smerig; hij was besmeurd met zijn eigen zweet, maar ook met roet en bloed van de gewonden. Hij keek grimmig en boos – boosheid die allereerst op de Arabieren gericht was, daarna op de zionisten, vervolgens op Howard en daarna op zichzelf dat hij voor zo’n plan gezwicht was, en tot slot op Ellie omdat ze nog niet veilig thuis in de States was. Maar tegelijk daarmee voelde hij een immense opluchting dat hij haar gezond en wel in de donkere kamer van het Joods Bureau had aangetroffen, bezig met een film die ze had gered voordat het vuur zijn tol van het gebouw van de Post had opgeëist. Hij had het gevoel of alle kracht uit hem was weggeëbd en bovenal wilde hij een warm, donker hoekje vinden waar hij zich lekker kon oprollen – met Ellie, uiteraard. Hij wierp de Oude Man en Howard een dreigende blik toe toen zij de deur opendeden. Hij legde een vinger tegen zijn lippen en gebaarde hen toen om stilletjes binnen te komen. Zijn bruid lag diep in slaap tegen zijn borst aan.

De Oude Man knikte en liep op zijn tenen naar de papieren naast de typemachine toe. Hij pakte ze op en bladerde er doorheen terwijl Howard de foto’s bekeek, vol ontzag voor wat Ellie op film had kunnen vastleggen. Hij bestudeerde de foto’s aandachtig; de eerste moest slechts enkele tellen na de ontploffing zijn genomen. Papieren, kantoorspullen en mensen lagen op de grond. Op de volgende foto trokken personeelsleden zich op om hun gewonde maten te helpen. Daarna flitste er een kleine vlam van de trap naar de kelder omhoog. Daarna was duidelijk het bloedende, verbijsterde gezicht van Dan zichtbaar die naar haar toe strompelde. Ze had zich omgedraaid om nog één laatste foto af te knippen toen ze de achterdeur waren uit gelopen en de vlammen steeds hoger gingen, om het hele gebouw heen. Ellie had later uitgelegd dat de donkere kamer waar zij had gewerkt bijna ondoordringbaar voor de ontploffing was geweest. Ze was met weinig meer dan hoofdpijn ontsnapt toen de bloedende bewaker van het Joods Bureau haar snel van het geheel had weggebracht.

Ben Goerion wreef met een hand over zijn lippen toen hij haar verhaal uitlas. ‘Weer een klein wonder,’ zei hij zachtjes. ‘En dit meisje zegt dat ze niet goed kan schrijven?’ Hij gaf het verhaal door aan Howard, die hem de foto’s overhandigde. Hij keek ze door en liet een laag gefluit horen. ‘Ze is heel opmerkelijk.’

‘Een kandidaat voor de Pulitzer-prijs, zou ik zeggen,’ stemde Howard toe.

Zonder haar ogen open te doen slaakte Ellie een zucht. ‘Hoor ik daar complimentjes?’ vroeg ze slaperig. ‘Nou, daar kan ik denk ik wel voor wakker worden.’ Ze ging overeind zitten en knipperde met haar ogen.

De Oude Man wuifde met de foto’s. ‘Heel opmerkelijk, jongedame. Heel bijzonder.’

Ze keek op naar David. ‘Weer een geval van juiste plaats, verkeerde tijd, hè David?’

‘Absoluut,’ antwoordde hij. ‘Ik had gisteravond zelf wat vuurwerk willen afsteken. Iemand heeft zich laten gaan.’

‘O!’ Ellie schoot verder overeind. ‘Is alles in orde met Dan? De arme kerel bloedde overal, maar het enige waaraan hij kon denken was om me daarvandaan te krijgen. Hij hoort een medaille of zoiets te krijgen.’

‘Hij herstelt wel. Johann was natuurlijk minder gelukkig.’

‘Dat spijt me,’ zei Ellie zachtjes en leunde achterover tegen David aan. Ze stak haar linkerhand uit en tuurde moeizaam naar haar lege ringvinger. ‘En ik! Ik zat een potje te huilen omdat ik mijn trouwring verloren was.’

‘Je hoort tot de gelukkigen,’ zei de Oude Man. ‘En hier zul je zeker veilig zijn.’ Hij keek het kleine hokje rond.

‘Nou, het is niet veel beter dan een cel in de gevangenis van Akko,’ fronste David zijn wenkbrauwen bij hun onderdak.

‘Goed, het is niet het Koning David Hotel, maar ik red het hier heus wel tot jij weer terug bent.’ Ze keek Ben Goerion doordringend aan. ‘Zolang ik mijn baan er maar niet door kwijtraak. Denk eraan, hoor. U hebt me een exclusief interview beloofd. Aan mij het eerst. Is dat duidelijk?’

‘Beloning voor een grote schuld, jonge dame,’ beloofde hij en maakte kortaf een buiging.

‘In dat geval’ – ze rekte zich uit en geeuwde – ‘David, ik heb al mijn romans van Zane Grey en het boek Oorlog en Vrede van oom Howard en een paar nachtponnen en wat kleren nodig. En mijn Bijbel.’ Ze glimlachte omhoog naar zijn ongeschoren gezicht en knipperde met haar wimpers naar hem.

‘Nog iets anders? Bekijk haar goed. Nog maar twaalf uur getrouwd en nu al een slaaf.’

‘Dat was je al, hoor,’ zei ze en gaf een kus op zijn wang. ‘En nu je er toch om vraagt, dading,’ voegde ze eraan toe en legde met haar Greta Garbo-stem de nadruk op het woord darling, ‘waarom neem je als dat kan niet meteen een bad?’

David haalde zijn schouders op en ging staan. ‘Juist. En nu wil je zeker ook nog dat ik je trouwring ga zoeken,’ zei hij sarcastisch, als grapje.

Howard klopte hem met zogenaamd medeleven op zijn rug. ‘Net haar moeder,’ zei hij.

‘Mijn eigen stomme schuld,’ antwoordde David. ‘Ik heb tot Sint Juttemis getekend, maar ik verwachtte alleen niet dat ik mijn eerste uren van huwelijksgeluk in een schuilkelder zou doorbrengen.’ Hij schudde gefrustreerd zijn hoofd. ‘Het is net Humphrey Bogart in Casablanca, weet u. ‘Van alle plekken op de wereld moest ze nu net op mijn plekje terechtkomen.’

‘Hij gaf haar een knipoog en er straalde opluchting uit zijn ogen. ‘Nachtponnen. Zane Grey. Bijbel. Heb ik alles?’

‘En tandenborstel,’ voegde ze eraan toe.

‘En let goed op, David,’ waarschuwde de Oude Man. ‘De straten zijn vol journalisten –’

‘Die ongetwijfeld de treurende echtgenoot proberen te interviewen,’ viel Ellie in de rede.

‘Bedenk dat je in de rouw bent. Hoe minder je zegt, hoe beter het is.’ Ben Goerion stak zijn hand uit.

David knikte. ‘Als ik in de problemen kom, zal ik eraan denken hoe ik me voelde toen dat gebouw naar beneden kwam.’ Hij keek Ellie aan en dronk haar glimlachende gezicht in. ‘Ik dacht dat ze er geweest was. Dat hoef ik niet te veinzen, heren. Ik was echt doodsbenauwd.’

‘Ze is nu veilig, David,’ stelde de Oude Man hem gerust. ‘Het Bureau is een sterke burcht. Ik laat haar door twee bewakers bewaken. En we doen ons best om de identiteit te achterhalen van de man die de terroristen heeft geholpen.’

‘Dat zou een hele geruststelling moeten zijn. Maar niettemin...’

Op dat moment ging Ellie staan. Haar deken sleepte over de vloer. Ze keek recht in zijn bezorgde gezicht. ‘Luister eens, vriend,’ zei ze en de tranen glinsterden in haar ogen. ‘Ik zit hier heus goed. Samen met Zane Grey. Wie weet mag ik wel eerder vrij wegens goed gedrag. Jij bent degene die de straat op gaat, waar of niet? Als ze achter mij aanzaten, hebben ze jou misschien ook wel op het oog.’

‘Wie, mij? Ik heb ontslag genomen.’ Hij gaf een knipoog en nam haar toen in zijn armen. Op de een of andere manier vond hij het grappig dat zij zich zorgen maakte over zijn veiligheid zoals hij bezorgd over haar was. ‘Hoeveel Duitse gevechtsvliegtuigen heb ik neergeschoten? Dacht je dat ik me door een of andere Arabier laat pakken na alles wat ik doorgemaakt heb om in leven te blijven?’

Ze drukte zich tegen hem aan. ‘Wie is nou degene die zich over Arabieren zorgen maakt,’ vroeg ze toen ze weer kon praten. ‘Maar kijk uit voor de pers. Zul je dat doen?’



>